Een kneedbaar spook

Dominique De Groen  - 25 augustus 2022

Welk idee ligt in de la stof te verzamelen? En waarom?

Zoals in Hollywood een blacklist-survey wordt gehouden van most-liked motion picture screenplays not yet produced, zo zetten wij deze vraag ook uit onder schrijvers: welk idee – waarvan de schrijver zelf weet dat het fantastisch is – ligt desondanks nog in de la stof te verzamelen? En waarom? De reflectie die uit deze opdracht voortkomt, kan gaan over onkunde en onzekerheid, maar ook over ambitie en fascinatie, wilde dromen. Over wat er van je wordt verwacht ten opzichte van wat je zelf wil. Klik door voor de rest van onze Literaire Blacklist.

 

Een kneedbaar spook

Ik moet me erg veel zorgen hebben gemaakt over potentiĂ«le pottenkijkers: niet alleen heet het document ‘Verhaal2-klad.docx’, een titel die zo saai en generisch is dat hij wel een bewuste camouflagetactiek lijkt, bovendien heeft de nieuwsgierige lezer een paswoord nodig om het te kunnen openen. Na enkele mislukte pogingen herinner ik me dat ik destijds een onderlegger met een wereldkaartprint op mijn bureau had liggen en dat het geografische gebied vlak naast het toetsenbord me had geĂŻnspireerd om al mijn op slot gedraaide Word-bestanden van dezelfde sleutel te voorzien: ‘Gobiwoestijn’.
5.170 woorden, meldt de teller onderaan. Hoewel ik al sinds mijn tiende sporadisch romans aanvatte die ik nooit afwerkte, was dit destijds—op mijn zeventiende, in het laatste semester van de middelbare school—onontgonnen terrein: zo ver was ik nog nooit geraakt. Ik herinner me de opwinding, de vlinders in mijn buik, de tinteling die zei: ‘Dit is hem! Dit keer gaat het Ă©cht lukken! Nog voor je twintigste zal je een Gepubliceerd Auteur zijn!’
Vandaag doen de zes korte hoofdstukken me lichtjes ineenkrimpen van schaamte. ‘Grauwe slierten verhulden de maan, als sluiers van een dode bruid’, zo opent de geaborteerde roman subtiel. Hij speelt zich af in Victoriaans Londen, of een uit clichĂ©s opgetrokken simulacrum daarvan. De voornaamste reden voor die setting was Oscar Wilde, die ik aanbad met de hartstochtelijke overgave van een sociaal gedesoriĂ«nteerd tienermeisje met aanleg voor zwartgalligheid. Nieuwe dimensies van intellectuele en artistieke mogelijkheden, extravagant, witty, cynisch en barok, ontvouwden zich voor mij wanneer ik zijn werk las. Vanzelfsprekend werd hij mijn idool, mijn lichtend voorbeeld.
In de eerste paragraaf van mijn verhaal valt een dronken zwerver in een duistere steeg in slaap in een warme plas van zijn eigen pis, om vervolgens bestolen te worden door een ‘armzalige toverkol’ met ‘rattenpootjes’ en een ‘gemeen smoelwerk’. Beiden worden ‘van achter aangedampte ruitjes’ gadegeslagen door Angus, het hoofdpersonage: een verarmde doch flamboyante dandy, die achter zijn cynische façade een gevoelige, gekwetste, romantische ziel blijkt te zijn. Angus leeft in de ‘stinkende metropool’ waar de vuren van de industrie dag en nacht branden—een ‘spinnenweb van armoede en vuiligheid en krakkemikkige huisjes die zwarte rook uitbraakten door hun scheve schoorsteentjes’, vol ‘dronkelappen en opiumverslaafden’, open riolen, vuile kinderen en hondenkadavers. In dit fictieve universum is alles smerig en versleten, elk raam groezelig en alle ruimtes grauw, iedere trap vermolmd, elke kamer krioelend van bedwantsen, iedere steeg gehuld in dikke mist en gelige, ‘soepachtige’ smog. Zelfs de sneeuw heeft ‘de kleur van ratten’. Temidden van deze ellende stralen de personages, of op zijn minst de protagonisten, een haveloze, sjofele glamour uit. Iedereen heeft ‘fluwelen wimpers’ en wordt in zijn dromen bezocht door ‘groene feeĂ«n en zwartgevleugelde wraakengelen’.
In de obligate scĂšne in een extreem gothic psychiatrisch ziekenhuis introduceer ik de vrouwelijke protagonist: een bleek, sluw, sarcastisch meisje dat tot niemands verbazing Raven heet (uiteraard op zijn Engels uitgesproken). Raven dagdroomt dat ze de dochter is van een Romeinse keizer en dat ze gehuld in ‘een lang wit gewaad van echte Chinese zijde, en een gulden slangenarmband bezet met jade om haar bovenarm, en wijnrode fluwelen linten in haar lange steenkoolzwarte haar’ naar de gladiatorenspelen gaat kijken (ik verbaas me er achteraf bekeken een beetje over wat voor hardvochtige personages ik soms schreef). De scĂšne bevindt zich op het kruispunt waar pseudo-Wildeaanse beschrijvingen (de outfit in haar dagdroom), HollywoodclichĂ©s (de horror-psychiatrie) en fanfic-motieven (het socially awkward bleke meisje met zwart haar dat Raven heet) elkaar ontmoeten, al betwijfel ik of iemand op die onheilige combinatie zat te wachten.
In het havenkwartier, ten slotte, komt het derde belangrijke personage aanwaaien: een smokkelaar van drank en dierenhuiden die zich hult in ‘Russische konijnenbonten laarzen’ en een ‘mantel van muskusossenvacht’. Hoewel deze vestimentaire keuzes hem doen lijken op ‘een grizzly met een woeste blik in zijn ogen’, verlenen zijn ‘gesofistikeerde hoge hoed en (
) aristocratische kaaklijn’ hem niettemin een ‘onverklaarbare gedistingeerdheid’. Kapitein Augustus is een avonturier, een vrijbuiter met lang haar, raspende stem en verweerd gezicht, die om de paar zinnen spottend grijnst, pruimtabak uitspuwt of een grote teug sterkedrank in zijn keelgat kiepert.
Kort nadat ik de voornaamste personages heb geĂŻntroduceerd, loopt het echter al fout. De roman strandt wanneer Angus, die de erfenis van zijn door een kannibalistische buurvrouw opgevreten ouders finaal heeft opgesoupeerd, zich gedwongen ziet werk te zoeken in een ‘draak’ die dag en nacht ‘duistere rook uitbraakt’ via ‘naargeestige schoorstenen van beenhard staal’ (een fabriek, dus). Binnen lopen arbeiders te zeulen met ‘kruiwagens vol steenkool’. Ze zien er, aldus de laatste zin van het document, ‘allemaal even bezweet en bleek uit, met paarse kringen onder hun holle ogen en zwarte stofdeeltjes in hun poriĂ«n die ervoor zorgden dat ze allemaal een stoppelbaard leken te hebben.’ Misschien kan ik het mezelf moeilijk kwalijk nemen dat ik na het potsierlijke beeld van de arbeiders met valse stoppelbaarden geen weg meer vooruit zag.
Volgens de metadata, die meerdere laptops en harde schijven hebben weten te overleven, paste ik het bestand voor de laatste keer aan op 6 juli 2009, om 14:14. Ik weet niet meer hoe ik het verhaal verder plande te ontwikkelen—óf ik ĂŒberhaupt een plan had, of gewoon uit de losse pols aan het schrijven was. Toch heb ik een beeld van de richting die de roman misschien zou zijn uitgegaan, als ik de concentratiespanne had gehad om eraan verder te te werken. De drie protagonisten zouden immers nog een tijdlang opduiken in kortverhalen—in wisselende gedaantes, met andere namen, maar onmiskenbaar de directe afstammelingen van de karakters die ik in ‘Verhaal2-klad.docx” had geschetst.
Angus veranderde al snel in Floyd, nog steeds een gekwetste romanticus die zich voordeed als een misantrope, apathische, extravagante cynicus: precies hetzelfde personage, maar dan met een andere naam. In latere verhalen (soms in dezelfde of een gelijkaardige narratieve wereld, soms in een totaal ander universum) verscheen steevast een of andere variatie op Raven, het archetypische bleke meisje met zwart haar, immer fotogeniek zelfdestructief. Iedere nieuwe incarnatie van haar zag ik als een verbeterde versie van de vorige, een beetje zoals de PokĂ©mon Raichu de upgrade is van Pikachu. Raven en haar opvolgers Rosie, Eleanor en ten slotte Juliet belichaamden ongeveer dezelfde tropes, maar deden dat gelukkig wel op een steeds genuanceerdere manier—van de vier was Juliet veruit de meest gelaagde en minst karikaturale creatie. Hoewel kapitein Augustus als enige zijn naam behield, onderging zijn personage de grootste transformaties van allemaal. Waar hij aanvankelijk nog gewoon smokkelaar was, werd hij in een eveneens onafgewerkt verhaal dat ik enkele maanden later schreef (en dat zich expliciet in hetzelfde universum afspeelde) neergezet als een Frankenstein-achtige wetenschapper, die in de druipende riooltunnels onder Victoriaans Londen een sarcastische pratende geit genaamd Caperius tot leven had gewekt. In een nog later verhaal creĂ«erde hij uiteindelijk een machine om naar parallelle tijdlijnen te reizen.
Inmiddels was ik gefascineerd geraakt door steampunk—niet onlogisch, gezien mijn liefde voor fantasy en voor de Victoriaanse fictie van Oscar Wilde en Charles Dickens. Steampunk, een subgenre van speculatieve fictie, roept een alternatieve versie van het stoomtijdperk in het leven, waarin anachronistische technologieĂ«n (zoals teletijdmachines of vliegmachines) worden geĂŻntroduceerd, vormgegeven volgens de esthetiek van die periode: veel radarwerken, kronkelende koperen buizen en stoomwolken. Zelf vind ik de verhalen over Angus/Floyd & co. minder interessant worden naarmate ze steeds krampachtiger conformeren aan de conventies van het steampunkgenre—de op steenkool draaiende tijdmachines, de groteske wezens die het resultaat zijn van mislukte clandestiene experimenten: stuk voor stuk zijn het platgetreden clichĂ©s van een genre dat het slachtoffer lijkt te zijn van zijn eigen extreem specifieke, en tegelijkertijd vaak oppervlakkige conventies.
Toch kan ik me niet van de indruk ontdoen dat hier iets inzit. Alternatieve geschiedenissen, anachronismen en tijdperken die elkaar besmetten zijn in se fascinerend, tenminste als ze niet in het strakke keurslijf van een bepaald subgenre of bepaalde esthetiek worden gedwongen—in die zin was het allegaartje van genres en conventies in ‘Verhaal2-klad.docx”, hoe stuntelig en incongruent de combinaties bij momenten ook waren, wellicht boeiender dan de meer coherente verhalen die daarna kwamen. Soms wordt een bepaald aspect, een bepaalde laag van iets pas zichtbaar wanneer het tegen een vreemde achtergrond wordt geplaatst, zich moet verhouden tot een radicaal andere culturele, politieke, materiĂ«le, economische of sociale constellatie. Om die onderliggende functie te zien, was ik destijds te jong, en dus raakte ik gefixeerd op esthetiek. Deze roman kon, achteraf bekeken, weinig anders doen dan vastlopen—ik was alles nog aan het leren, had nog niet veel gelezen en klampte me te eerbiedig vast aan het weinige dat ik wel kende. Ik was verhaaltechnisch te onbeholpen, stilistisch te klunzig, nog te mateloos verliefd op het groteske. Maar sommige van de ideeĂ«n, en bepaalde aspecten van de personages en de wereld waarin ze zich bewegen, leefden destijds voor mij echt, en liggen me nog steeds na aan het hart.
In mijn nieuwer werk, en vooral in mijn proza, vang ik glimpen op van deze oude teksten: een sfeer, een schaduw, een frase. In de roman waaraan ik momenteel aan het werken ben zit zelfs een personage dat, besef ik nu, verdacht veel wegheeft van die goede oude Raven en haar jongere zusjes. Misschien heb ik mijn tienerroman niet zozeer afgevoerd als gerecycleerd, in stukken gebroken en geĂŻncorporeerd in een veelvoud van teksten. Een kneedbaar spook dat van achter zijn paswoord steeds terugkeert, steeds opnieuw van gedaante verandert.

Dominique De Groen is schrijver, beeldend kunstenaar en medeoprichter van Marktcorruptie, een label voor DIY-uitgaves. Bij het balanseer publiceerde ze de dichtbundels Shop Girl (2017), Sticky Drama (2019), Offerlam (2020) en Slangen (2022). Ze schreef literaire teksten en essays voor o.a. Samplekanon, nY, Rekto:Verso, De Internet Gids, COLLATERAL en Het Liegend Konijn.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *