Paria

Mira Sys  - 27 november 2023

Voor de reeks Museum van de Werkelijkheid vragen we schrijvers welk verschijnsel, object of gebeurtenis volgens hen nadere observatie en/of bewondering waard is. Zaken waar we aan voorbij lopen, die in de vergetelheid zijn geraakt of die nooit de aandacht hebben gekregen die ze eigenlijk verdienen. Het resultaat is een rijke reeks aan essays, columns, recensies en fictie waarin we het onzichtbare op een sokkel plaatsen. Struin door het Museum van de Werkelijkheid.

 

Paria

Ze heeft een vaste routine. Meestal begint ze de dag op de meest majestueuze plek van de stad: het plein voor het Koninklijk Paleis. Dan probeert ze nog wat overschotjes van de ochtend bij elkaar te verzamelen.

Maar niet iedereen vindt het fijn dat ze daar is, en als er niks meer overblijft, druipt ze teleurgesteld af.

Een enkele keer had ze gevochten. Het zit niet in haar karakter, maar haar opponent had erom gevraagd. Sindsdien mankt ze een beetje aan haar linkerzijde.

Je had die ander moeten zien…

Omdat de Dam ook vandaag geen succes is, hinkt ze voorzichtig een paar straten verder.

Ze heeft weer heel erg uitgekeken naar vandaag. Op woensdagen, 12.00 uur stipt, ziet ze haar vriend. In eerste instantie was ze een beetje afgeschrikt door zijn verwilderde grijze haren, het lange, wapperende gewaad waar hij zich in hulde en het meest nog door de woeste dansbewegingen. Maar hoe vaker ze in het parkje kwam, hoe dichterbij ze durfde te komen.

De dag dat ze elkaar ontmoetten had hij haar aangekeken en geglimlacht. ‘Hallo,’ had hij haar gegroet. ‘Wie ben jij?’

Door de glazige glans in zijn ogen vatte ze het op als een retorische vraag, maar toch was ze aangenaam verrast door zoveel aardigheid. Dat was dezer dagen niet meer zo vanzelfsprekend. Afgelopen nacht was ze buiten in slaap gesukkeld, en wakker geschrokken door een jongeman die met woest geschreeuw een bak kaneel en knoflook naar haar hoofd slingerde. De twee geuren waar ze het meest van walgde.

Ze had het poeder van zich afgeschud en had een nieuwe plaats voor de nacht moeten zoeken. Nergens voelde ze zich echt veilig. Behalve de woensdagen hier in het park, bij haar vriend.

Af en toe nam hij iets te eten voor haar mee. Dan nam ze dat aan en ging het een eindje verder opeten. Zo creëerden ze een mooie synergie. Ter compensatie koos ze een boom om te gaan poepen die ver van hem af stond, zodat hij er geen last van ondervond. Dat vond ze wel zo netjes.

‘Daar ben je!’ Hij glimlachte breed toen hij haar zag. Hij was weer aan het dansen, met grote, wilde bewegingen. In zijn hand hield hij een fles die onderdeel van de routine was geworden. Een draai, een slok, en weer een draai. Ze vond het prachtig.

Hij had haar een keer een slokje aangeboden, en dat had ze voorzichtig geprobeerd, maar het spul was veel te straf voor haar. Daar had ze vanaf toen maar van afgezien.

Hij was haar niet vergeten. Zonder het dansen te onderbreken, gaf hij haar brood. Ze durfde nu zelfs bij hem te blijven zitten terwijl ze het oppeuzelde. ‘Zie je wel, zo eng ben ik niet,’ zei hij, en glimlachte zijn warmste glimlach.

Tot de nacht viel bleef ze bij haar vriend. Het donker kondigde haar vertrek aan. ‘s Nachts was het niet veilig in het park, zeker niet voor iemand zoals zij.

Haar oog viel op een studentencomplex net buiten de stad. Het was er rustig, maar stads genoeg om niet zomaar opgeschrikt te worden door wilde dieren. Haar partner was ietsje buiten de stad gegrepen door een vos, en dat was geen mooie aanblik geweest. Slapen bleef ze daarom spannend vinden. Wat als ze haar ogen zou sluiten voor dreigend gevaar?

Het studentencomplex bleek een prima slaapplek. Op een paar dronken gekken na die vervelende leuzen naar haar hoofd slingerden, had ze een fijne nachtrust gehad.

Ze wordt wakker wanneer het licht het zachtjes overneemt van het donker en de stad begint in te kleuren. Op naar de Dam, kijken of ze nog wat te eten kan krijgen, overschotjes van de restaurants in de buurt.

Ze heeft geluk. Omdat ze zo vroeg is, krijgt ze croissantjes van de bakker. Een oude pizza van de Italiaan. Opeens ziet ze hem, haar vriend. Haar hart maakt een sprongetje. Hij zit op een van de trapjes, leunt een beetje ontspannen tegen het steen. Ze gaat naar hem toe, verheugd dat ze nu ook hier een bekend gezicht ziet tussen de anonieme en vijandelijke massa.

Maar dan ziet ze dat hij niet ontspannen leunt. Hij hangt scheef tegen de steen, kermend van de pijn. In zijn scheenbeen tekent zich een gapende wond.

‘Help!’ koert ze. ‘Iemand, kan iemand mijn vriend helpen?’

In paniek fladdert ze op, probeert de aandacht van de mensen te trekken. Maar het wil niet baten. De een na de ander trekt aan hen voorbij, een treurige begrafenisstoet. Ze keuren haar geen blik waardig.

Ze besluit de grove wapens in te zetten, en vliegt tegen iemand aan. ‘Au, what the fuck doe je, vuile rat!’

De jongen gooit een metalen blikje naar haar hoofd.

Het doet pijn. Ook zij is geen groot fan van ratten. Die zullen ‘s nachts komen en de wond van haar vriend infecteren. De infectie zal hem langzaam in haar grip krijgen en hij zal een trage en pijnlijke dood sterven.

Ze mist haar vriend en zijn aardige lach nu al.

Mira Sys maakte op haar achttiende de overtocht van België naar Nederland. Inmiddels is zij helemaal ingeburgerd, al kan zij af en toe betrapt worden op een ‘allez’. Sys volgde de bacheloropleiding Taal en communicatie aan de UvA, en was in die periode ook hoofdredacteur van het literaire studententijdschrift Absint. Tijdens de masteropleiding Journalistiek en media aan de UvA en tijdens haar stage bij NRC werd haar passie voor de onderzoeksjournalistiek aangewakkerd. Daarna werkte zij als freelance onderzoeksjournalist voor verschillende media, waaronder De Correspondent, de Volkskrant en Follow the Money. Voor FTM schrijft Sys nu vast over milieu(vervuiling), en eigenlijk alles wat te maken heeft met de Nederlandse bodem. In 2019 werd zij samen met Spit en Zembla genomineerd voor De Loep en De Tegel, voor hun producties over 'Gokken met bagger'. In 2022 verscheen Sys' debuutroman De beschermelinge bij Meulenhoff.