CELA On Change | Paarden en demonen

Mirt Komel Staša Pavlović  - 15 mei 2023

Alle CELA-schrijvers hebben een kort verhaal geschreven rondom het thema ‘change’. Deze teksten zijn vertaald in tien verschillende talen door vertalers die ook deelnemen aan het talentontwikkelingstraject. Tijdens het Wintertuinfestival in april hebben drie schrijvers en drie vertalers samen een optreden verzorgd waarbij een verkorte versie van hun teksten te horen was. De Nederlandse vertalingen van deze teksten lees je op de Notulen. 

CELA On Change tijdens het Wintertuinfestival, 10 april 2023 (foto door Marco De Swart)

 

Paarden en demonen | Mirt Komel
vertaling | Staša Pavlović

Ik herinner me gisteren nog als de dag van gisteren. In Brussel nam ik de trein – twee treinen eigenlijk, want ik moest overstappen – naar Den Haag, en dat alleen om één enkel schilderij te zien.
Ik werd bezeten door een demon van obsessief verlangen, er was geen keuze, dus ik moest gewoon gaan.
Maar mijn reis verliep helemaal niet zoals ik verwacht had – een mooie, ontspannen reis naar Nederland – en dat besefte ik zodra ik het hotel uitliep, waarmee ik ook alles en iedereen achter me liet.
Op het station Brussel-Noord stapte ik bijna op de verkeerde trein, omdat ik naar de vertrektijden vanaf Brussel Centraal had gekeken. In plaats van mijn ticket online te kopen, kocht ik er één aan een ouderwets loket, waar een oudere man zo vriendelijk was om niet alleen het ticket, maar ook de gedetailleerde reisroute voor mij uit te printen (hij was zo vriendelijk dat ik heel eventjes dacht, dat hij mij niets in rekening zou brengen maar ik moest uiteindelijk toch 90 euro betalen).
Ik weet nog dat ik dacht ‘Wat zou er toch mis kunnen gaan?’ toen ik bijna een uur in het station had verloren, om dan ineens te beseffen dat ik niet had gekeken naar de openingstijden van het Mauritshuis, waar ik naartoe ging. ‘Shit, het is echt tijd dat ik vertrek, ik kom zo nooit op tijd!’ Ik stond op het perron zenuwachtig een sigaretje te roken en wist even niet zeker meer of ik op de juiste weg was. En zelfs als de trein al echt was aangekomen geloofde ik niet dat ik werkelijk zou vertrekken.
En toch gingen de treinpaarden galopperen door de namiddag, en na een uur lezen en een uur reizen kwam ik aan in Breda (een Nederlandse stad met een Sloveense meisjesnaam). In Breda had ik bijna mijn aansluiting gemist, omdat de trein waarmee ik aankwam vertraging had, en daar moest ik weer instappen omdat die ook richting Den Haag reed, alleen niet naar Den Haag Centraal, maar naar Den Haag Hollands Spoor, dat nog iets verder weg lag van het museum, dat langzamerhand ging sluiten.
Boven ons, op het land: lage wolken over de laaghartige kapitalistische industrie, die zich samen met enkele bakstenen huizen langs de spoorwegen uitstrekte – en aan de klare hemel boven de koude winterse zee, in de verte de heldere, glasheldere zonsondergang, die mijn ziel reinigde van knagende twijfels, dat ik er niet op tijd zou komen, zodat de wolken van mijn gedachten zich in de juiste richting omdraaiden, zodat ze samen met de wind de geestdriftige zeilen deden opbollen.
Eenmaal op het station in Den Haag besefte ik dat ik nooit op tijd zou zijn, zeker niet te voet, dus nam ik de eerste taxi die langskwam. De rit door de opstopping maakte me alleen nog zenuwachtiger, maar de Turkse chauffeur in een Chinees leren jasje zette me nog net op tijd aan de ingang van Mauritshuis af (de rit kostte 10 euro en ik gaf hem nog wat extra, omdat hij zich zo gehaast had, hoewel hij de reden voor mijn haast niet echt begreep).
Of tenminste bijna op tijd. De aardige mensen die er werkten – van de bewaker bij de ingang tot de suppoost binnen – probeerden me ervan te overtuigen dat ik eigenlijk te laat kwam, dat ze over een kwartier gingen sluiten. Ook het meisje aan de balie probeerde me met een protestantse zuinigheid te overtuigen, dat het de moeite niet waard was: ‘Wilt u echt de volle prijs betalen als u nog maar vijftien minuten heeft?’ (het ticket kostte trouwens 15 euro) waarop ik plechtig antwoordde dat ik hier speciaal naartoe was gekomen om ‘één bepaald schilderij te zien’. Ze keek me aan alsof ik een Sloveen was (en dat was ik toevallig ook) en vroeg: ‘En welke schilderij als ik mag vragen?’ Het puttertje, antwoordde ik. Ze kende het niet.
Ik pakte mijn kaartje aan, samen met een kleine plattegrond en vloog sneller dan de lift de trap op (dubbel trappenhuis met wonderschone… nou, daar hebben we nu geen tijd voor), terwijl iedereen me verbaasd aankeek, ze gingen trouwens allemaal de andere kant op (het museum ging sluiten); op de tweede verdieping liep ik bijna alle zalen in en uit, op zoek naar datgene waarvoor ik gekomen was, waarmee ik een veel beter geklede bewaker liet schrikken, zodat hij me achternaliep.
Toen vond ik het ineens.
Het puttertje, op zich niets speciaals, een trompe-l’oeil met een vogel op ware grootte, met een kettinkje vastgemaakt aan zijn voederbakje, en met een handtekening onderaan: C.FABRITIVS 1654. Maar voor mij op dat moment: alles. De reden waarom ik de schrijfworkshop in Brussel liet liggen en naar Den Haag ging, werd me kunstig en kunstmatig ingegeven door de roman die ik aan het lezen was – Het puttertje, van Donna Tart – dus weerspiegelde zich in mijn obsessie, zoals ik me pas achteraf realiseerde, die van de hoofdpersoon van de roman. Theo ‘Potter’ Decker nam een schilderij mee en verborg het zijn hele leven lang als waarschuwing en als herinnering aan zijn moeder, die hij verloor tijdens een explosie in een museum in New York, waar het schilderij tentoongesteld werd – een explosie waarin de ramp naklonk, waardoor zijn atelier werd verwoest en de meeste schilderijen die hij maakte in het jaar waarin ook Het puttertje geschilderd werd, onder het puin bedolven raakten.
Nu zag ik het schilderij dus voor me en mijn blik ging rusteloos heen en weer tussen het kunstwerk en mijn horloge, en ik peinsde over de minuten, of misschien nog maar seconden, die ik nog had voordat het museum inderdaad ging sluiten. Toen sprak de demon me aan: ‘Neem het mee, maak het tot je bezit, het is van jou!’ En ik wilde het echt meenemen en tot mijn bezit maken. Je kent het wel, dat dwaze verlangen om dingen – en soms ook mensen – te bezitten. Maar daar ging het me niet om, het genot van bezitten, het ging me vooral om het genot van een obsessie waardoor ik gedreven werd. Om de liefde om lief te hebben. In mijn geval: de liefde om dat schilderij van het puttertje lief te hebben, die voortkwam uit de liefde voor de gelijknamige roman.
Daarom deed ik wat ik deed.
Ik nam de trein terug en deed mijn best om te ontspannen, nadat ik een burger naar binnen had gewerkt (2,50 euro bij de automatiek van Febo). De trein was nagenoeg leeg – twee jongemannen luisterden naar harde Arabische techno, een zwijgende in het wit geklede priester zat roerloos een krant te lezen, vier tieners, gekleed in onmogelijke kleuren, praatten met elkaar – en ik besloot mijn trofee te bekijken.
Ik keek naar de foto die ik met mijn mobieltje gemaakt had, en plots werd me duidelijk dat het op het schilderij bijna onzichtbare kettinkje niet alleen de vogel met zijn voederbakje verbond, waarnaar hij dus onophoudelijk steeds weer terugkeerde, maar ook een verbinding vormde tussen de schilder en zijn schilderij en de schilderkunst in het algemeen, tussen de schrijfster en haar personage, dat zij vanuit haar obsessie met het schilderij schiep, en tussen mij en het schilderij, waarop ik verliefd was geworden door mijn liefde voor wat zij schreef, waardoor ik gedwongen was deze reis van Brussel naar Den Haag en weer terug te maken.
Ik moest denken aan de ketenen waarmee ik zelf door mijn demonen met mijn schrijven werd verbonden: het maakt niet uit hoe vrij ik denk dat ik ben, ik keer altijd terug naar het schrijven, waar ik niet buiten kan – ik ben een schrijvend puttertje, dat mag vliegen waar hij maar wil, maar altijd naar hetzelfde plek terugkeert.
Is dat niet precies waar het in de kunst om gaat? Dat ene ding vinden, waar je je obsessie, je verlangen, je liefde van kunt maken – wat misschien de enige manier is waarop je de demonen die op jou zijn gezeten, kunt optuigen als paarden waarop je zelf kunt rijden, misschien wel de ondergaande zon tegemoet zoals de oude Vlaamse meesters die schilderden?

 

Mirt Komel en Staša Pavlović (foto door Elske Nissen)

 

Het door Creative Europe ondersteunde project CELA (Connecting Emerging Literary Artists) verenigt 30 opkomende schrijvers, 79 opkomende vertalers en 6 opkomende literaire professionals in 10 Europese landen en begeleidt hen gedurende een periode van 4 jaar. Door een groeiend netwerk van literaire kunstenaars in heel Europa op te bouwen en door literaire werken in andere talen te vertalen en te promoten, wil CELA de ongelijke literaire infrastructuur in de verschillende landen doorbreken en mogelijkheden creëren om een Europees publiek over de grenzen heen te bereiken.

Mirt Komel is een Sloveense filosoof en schrijver. Hij behaalde zijn doctoraat aan de universiteit van Ljubljana, waar hij nu les geeft binnen de afdeling Cultural Studies. Komel publiceerde zijn eerste roman Pianistov dotik ('The Pianists Touch') in 2015 bij uitgeverij Goga, gevolgd door Medsočje ('Sontius Notes') in 2018, die beide genomineerd werden voor de prestigieuze Sloveense Kresnikprijs voor literatuur. Zijn derde roman Detektiv Dante verscheen in 2021. (Foto door Gaby Jongenelen.)

Staša Pavlović is vertaler, schrijver en organisator van literaire evenementen. Ze vertaalt uit het Pools, Nederlands, Engels én Servisch naar het Sloveens, en uit het Sloveens naar het Nederlands. Onder andere Stefan Hertmans, Toon Tellegen, Joanna Bator, Justyna Bargielska en Szczepan Twardoch werden door haar vertaald. Pavlović vertaalde samen met Tom Van de Voorde de poëzie van de Sloveense dichters Katja Perat en Tomaž Šalamun. (Foto door Gaby Jongenelen.)