Merci

Belle van Veenendaal  - 27 mei 2024

Ik woon op een zolderkamer. Ik verdien prima, maar ik ben niet op zoek naar materieel bezit. Ik weet niet waar ik naar zoek.
Onlangs ben ik gediagnosticeerd met een darmziekte. Ik kom niet meer op m’n werk. Ik ben moe en mijn shampoo is op. De laatste keer dat ik op m’n werk was, hadden leerlingen ‘Arnold is daddy’ op een tafel in de kantine geschreven. Ik wil niet weten wat dat betekent. Ik kan wel raden wat dat betekent. Mijn shampoo is op en ik heb geen eettafel.

Vanmorgen werd ik wakker van het zonlicht. Ze had de gordijnen niet goed dichtgedaan. Gisternacht heb ik haar ontmoet. Ze leek op Bambi en ze wilde met me naar bed. Achteraf vertelde ze me dat ze een vriend had. Ze beschreef hem als een lieve man, maar wel saai. Ze vroeg wat ik ook alweer gestudeerd had. Filosofie? Ik maakte een grap over wonen in een kartonnen doos.
Haar huis is naast de school, ik zou nog op tijd zijn voor m’n werk. Ik had haar dit niet verteld, ik heb haar sowieso niets meer gezegd. Geluidloos trok ik mijn schoenen aan.
Ik ben onderweg nu.
Ik vertel mezelf dat ik het voor de eindexamenklassen doe, ook al doen de vervangers het goed genoeg. Ik ben al drie weken niet meer gemaild, niet meer door leerlingen, niet meer door collega’s. Het is ook niet lastig om mensen Frans te leren. Ik ben geen held. Passé composé. Woordenlijst voedsel. Viande. Poulet. Glace. Croque-monsieur.

‘Moeder, maagd of hoer.’ Schrijf ik op het bord. Mijn les is al voorbij maar ik wilde haar nog wat vertellen. Ze is zeventien jaar oud en draagt rode lippenstift. Ik vertel haar dat vrouwen in deze samenleving één van die rollen aangewezen krijgen. Ze luistert aandachtig. Dat doet me goed. Ze mag ooit wel een boek van me lenen, maar daar staan wel mijn aantekeningen in. Dat vindt ze niet erg. Na een paar kritische vragen, waaronder: Welke ben ik dan? En mijn politiek correcte antwoord, schoolmeisje, gaat ze naar huis. Al weet ik natuurlijk niet of ze naar huis gaat. Misschien stapt ze wel bij een jongen achterop de scooter, misschien heeft ze een bijbaantje als vakkenvuller bij de Albert Heijn.
Ik zoek mijn neusspray. Mijn neus zit niet verstopt, maar het is preventief.
De snerpende smaak van de spray proef ik achterin mijn keel. Ik slik het door.
Mijn neus bloedt. Het is onschuldig spul. Bijsluiters zijn altijd panisch – Na een week stoppen met gebruik.

Wanneer ik thuiskom, gooi ik mijn tas op de grond en ga zitten.
Ik probeer soms dingen tegen leerlingen te zeggen die ze nooit zullen vergeten. Dingen over feminisme, of existentialisme. De volgende les weten ze al niet meer waar ik het over heb en moet ik het herhalen.
De bank heb ik gekregen van mijn oudtante, de zus van mijn opa. Hij is kapot gekrabd door haar allang overleden katten.
Ik pak een sigaret en plaats hem tussen mijn tanden. Ik bijt zachtjes in het filter. Zacht genoeg om hem niet door te bijten, als hij te vochtig en zompig is geworden pak ik een nieuwe sigaret. Ik steek hem aan.
Ik ben begonnen met roken omdat filmsterren dat altijd deden, en omdat ik dan achttien leek. Mijn vader gaf me mijn eerste pakje, ik was twaalf en ik kreeg nicotinevergiftiging maar daarna had ik de smaak wel te pakken.
Mijn dokter haat me, want het is niet de bedoeling dat je rookt als je een darmziekte hebt. Het is ook niet de bedoeling dat ik een darmziekte heb, maar daar hoor je niemand over.

De eindexamenklassen Frans zijn uitsluitend vrouw. Jongens op deze school doen bètavakken, ze denken dat dat moet.
Er was een les waarin ik geen Frans wilde geven. Ik wilde ze leren harder te praten. Ze zijn altijd zo verlegen en timide, ik versta ze slecht en ze knikken te veel. Ik vertelde ze op een rijtje te gaan staan en heb ze uitgedaagd zo hard mogelijk te schreeuwen of roepen. Ze durfden niet, één verhief haar stem een beetje. Schoolmeisje moest huilen. Toen ging de bel.
Ze kwam na de les naar me toe. Ze bleef maar sorry zeggen.
Ik excuseerde mezelf en huilde op de wc. Mannen mogen kwetsbaar zijn, dacht ik, mannen moeten kwetsbaar zijn.
Toen ik mijn neus snoot was het bijna alleen maar bloed.
Ik kwam terug en sloot de deur achter me, ze zat op de stoel tegenover mijn bureau. Ik ging op de tafel zitten en veegde mijn haren naar achter. Mijn shampoo was op, herinnerde ik me. Ik vertelde haar dat ze me deed denken aan mijn ex en had meteen daarna spijt. Ik vertelde haar ook dat bedankt zeggen altijd beter is dan sorry zeggen. Daar had ik geen spijt van. Ze vertrok en bedankte me. Ik bedankte haar ook, want ik wilde sorry zeggen. Opgedroogde mascara op haar wangen. Ze zou naar huis gaan en zich ervoor schamen, want ze is zeventien en wil er mooi uitzien.

Ik besluit niets te eten. Ik heb pijn. Ik open mijn mail. ‘Hi Arnold, ik heb het boek gelezen. Het inspireerde me enorm. Bedankt ( 🙂 )’
Ik glimlach en steek een sigaret op.
Ik open een nieuwe mail. De ontvanger: zij. Dubbele punt, streepje, gesloten haakje.
Hij eindigt in mijn concepten.

Ik sta voor de spiegel en trek langzaam mijn ondergoed naar beneden.
Vroeger stopte ik sokken in mijn onderbroek. Toen mijn moeder erachter kwam, nog steeds denk ik liever niet aan dat moment, zei ze dat het wel zou komen. Dat er een dag zou komen waarop ik geen sokken meer in mijn onderbroek wilde doen. Die dag is nooit gekomen. De dag waarop ik me realiseerde dat je niet voor de rest van je leven sokken in je ondergoed kan doen is wel gekomen.
In de tijd dat ik therapie had, werd er aan me gevraagd wat ik het lastigste vond aan het leven, een gewichtige vraag die ik wel eens stel op een eerste date.
Mijn antwoord was de illusie van controle. Het idee dat mensen allerlei keuzes kunnen maken, maar dat er uiteindelijk toch dingen zijn waar je niet omheen kan. Dat heb ik met mijn kleiner-dan-gemiddelde-penis. Ik kan er niet omheen.
Als ik helderder was zou ik een filosoof kunnen aanhalen die daar ooit over geschreven heeft. Niet over penissen, iets over determinisme. Ik pak een sigaret en bijt te hard in het filter. Ik kijk naar mijn tandafdruk, naar het platgedrukte filter. Ik begin te huilen.

Ik geef de klas een opdracht, een essay schrijven over slavernij gebaseerd op een boek van Jules Verne. L’esclavage. Een woordweb over slavernij verschijnt op het bord. Opression, maltraitance, injustice. Ik noem de woorden handvatten. Schoolmeisje draagt een strak shirt, het staat haar goed en ik raak afgeleid wanneer ze me een vraag stelt. Ik zeg dat ik slecht geslapen heb, of ze het kan herhalen.
Wanneer ze later die les met haar vriendinnen lacht, word ik boos op haar en zeg ik dat ze moet werken. Na de les geeft ze me mijn boek terug en neem ik het zonder wat te zeggen aan. Ze bedankt me en ik reageer niet. Afstand. Meer afstand. Handvatten. Bedankt.

Na school koop ik een fles shampoo. Tropical shampoo van het Kruidvat huismerk. Mannenproducten zijn onzin. Ik app Bambi, of ze samen wat wil eten. Eén vinkje.
Ik ga douchen. Ik hou van ’s middags douchen. Ik ga onder de straal zitten. Ik kijk naar mijn vingers die rimpelig worden.
Wanneer ik uit de cabine stap, zie ik de shampoo nog op de bank liggen.

De wiskundedocent heeft haar tuin beschikbaar gesteld voor de docentenbarbecue. Ik ga normaal gesproken nooit naar collegafeestjes. Het zijn twee elementen die uit elkaar gehouden moeten worden.
In de pauzes rook ik meestal een sigaret op een bankje ver bij de school vandaan, zo blijf ik helder nadenken. Ik wil geen gezeik horen over futiele zaken zoals ruzies tussen leerlingen en het salaris.
De wiskundedocent zei dat het zonder mij niet leuk zou zijn. We hebben nog nooit gesproken. Ze vertelde me ooit dat wij beiden een filosofievak gaven. Ik zei dat ik Frans gaf. Ze keek naar de grond, maar wel begreep wat ze bedoelde, ze glimlachte. Ze intrigeerde me en ze zou er ook zijn. Het was net uit met haar vriend.
Ik ben onderweg nu.

De mannelijke docenten kunnen niet accepteren dat ze dikker zijn geworden, de stof van hun overhemd staat strak rond de knoopjes. Ze drinken bier, alsof ze nooit hebben gehoord van oorzaak-gevolg. Vrouwen weten op dat gebied veel beter wat ze doen. Die steken hun haar op en dragen een wikkelrok.
Wodka, whisky, gin. Iets wat snel wegslaat en een mooie roes achterlaat. Er is geen sterke drank. Er is rosé en Hoegaarden. De wiskundedocent drinkt rosé en praat met de andere docenten, ze lacht met de andere docenten. Ik heb geen zin meer om met haar te praten.
Als antwoord op mijn vraag of er likeur is, vraagt de aardrijkskundedocent hoe het gaat met mijn gezondheid.
Ik lach per ongeluk in plaats van dat ik reageer.
Ik pak mijn neusspray.
Hij zegt dat zijn neef verslaafd was aan dat spul, dat hij onophoudelijk was gaan bloeden uit zijn neus en in het ziekenhuis belandde. Het gaat inmiddels beter met hem, hij is vegan geworden.
Ik geloof daar niets van, wel van het vegan worden, niet van het onophoudelijke bloeden.
‘Sterk verhaal,’ zeg ik, ‘Biertje?’ vraagt hij.
Ik lach weer per ongeluk en voel een druppel bloed mijn neus uitglijden.
Ik blijf niet voor het eten.

Ik kwam schoolmeisje tegen in de stad. Ze was alleen in de boekwinkel, ze was op zoek naar een boek. Toen ze me vertelde welk boek, concludeerde ik dat dat niet het beste boek was van die schrijfster. Ik had haar beste boek toevallig thuis liggen. We gaan naar mijn huis. Ze moest dit boek beslist lezen. Dat is belangrijk voor haar, meisjes moeten meer vrouwelijke auteurs lezen. Meisjes moeten zich realiseren dat zij dat ook kunnen, dat zij ook vrouwen zijn, net zo goed.
We zijn toch in de buurt, we naderen de twee weken lange kerstvakantie en dan kan ze het boek in de vakantie lezen. Anders moet ze er drie weken op wachten. Dit is gewoon de goede tijd. Het komt zo uit. Educatie is mijn werk.

‘Waarom ligt je shampoo op de bank?’ Ik lach. Ze gaat zitten.
‘Heb je katten?’
‘Heb je geen asbak?’ Ze wijst naar de sigarettenpeuken op mijn koffietafel.
‘Existentiële vragen.’ Zeg ik lachend terwijl ik mijn keukenkastje open, op zoek naar het boek dat ik haar wil lenen. Ooit stonden ze op alfabetische volgorde. Ooit is inmiddels vijf jaar geleden.
‘Waarom staan je boeken in de keukenkastjes?’
Ik doe alsof ik me te erg concentreer om haar vraag te beantwoorden.
Het gevoel dat ze weg moet bekruipt me, mijn handen worden zweterig op zoek naar het boek. Net wanneer ik me begin af te vragen of ik het boek niet heb uitgeleend aan iemand anders, vind ik hem. Ik wilde weg uit mijn huis. Ik wilde niet dat ze naar de wc zou moeten en dat ze daar nog meer zou zien, mijn asbak. Ik noem maar wat. We moesten weg. Ik vraag of ze ergens wat wil eten.

Ik bestel wijn voor ons. Ze drinkt snel. Ik ook. Ze vindt het lekker. Merlot.
De serveerster refereert aan mij als haar vader. Ze lacht er zo hard om dat een ouder koppel ons geërgerd aankijkt. Ik probeer naar ze te glimlachen.
Het is haar derde glas en haar wangen zijn net zo rood als haar lippen, die meer gekleurd zijn door de rode wijn dan door haar lippenstift.
Ze eet niet veel, eten vindt ze awkward wanneer anderen erbij zijn, zo zei ze het zelf.
Ze haat scooters en heeft geen vriendje.

Wanneer we het restaurant uitlopen stel ik voor dat ik met haar meeloop naar het station, aangezien ik zo dichtbij woon. Ze noemt het enorm lief en ze leunt met haar hoofd op mijn schouder terwijl we naar het station lopen.
Wanneer we voor de poortjes staan, vertel ik haar stotterend dat het misschien beter is dat ze hier niemand over vertelt.
Ik strijk mijn handen door mijn haren maar ze vallen alsnog in slierten langs mijn gezicht. Kort haar staat me niet, dan lijk ik op een cavia. Maar ik zie ook wel in, vooral op momenten als deze, dat lang haar niet ideaal is. Dat ik het vervelend vind dat mijn haar aanraken onderdeel is geworden van mijn lichaamstaal. Zo aai ik ook mijn baard uit automatisme, maar dat ervaar ik als een positieve eigenschap.

Ik merk dat ze schrikt van mijn verzoek om stil te blijven.
Ik probeer haar gerust te stellen maar het enige wat eruit komt is een schaapachtige, troostende hey en een aai over haar arm.
Ze zegt dat ze zich niet lekker voelt.
Ik zie in de verte een vrouw die een beetje op de wiskundedocent lijkt.
Dichterbij lijkt ze aanzienlijk meer op de wiskundedocent.
Het is de wiskundedocent.
Ze staat stil. Ze kijkt naar ons.
Ik ren weg.
Schoolmeisje roept me na.

Belle van Veenendaal is recent afgestudeerd van Creative Writing, ArtEZ. Ook is ze deel van het zeventienkoppige Collectief Knokploeg. Ze voelt zich thuis in verschillende literaire vormen, van podcast en essay tot performance en theater. In de teksten van Belle van Veenendaal is er altijd een personage dat zichzelf verliest in hun eigen gedachten en zich waant in een wereld die niet helemaal lijkt te kloppen.