Japan, poppenspel en de dood

Tim Hammer  - 10 november 2022

Fragmenten uit 'In de leer', afgewisseld met delen uit de videopodcast 'De berg van de Angst'

 

Theatermaker Tim Hammer ging naar Japan om poppenspel te studeren. Gefascineerd door de levensechte bewegingen van de Bunrakupoppen begon hij aan een leertraject vol culturele conflicten. Meer dan in het tot leven komen, bleek Tim inspiratie te vinden in de poppen in relatie tot dood. Hij maakte er de theatervoorstelling The Art of Walking en de videopodcast De berg van de Angst over. Afgelopen jaar bundelde hij zijn ervaringen in het essay In de leer. Hieronder zijn fragmenten te lezen van dit essay, afgewisseld met delen uit de videopodcast De berg van de Angst. 

 

 

Japan, poppenspel en de dood

Ik sta om half acht op de stoep van de apotheek, die van de meesters schoonouders blijkt te zijn, ruim de peuken op van de straat en wacht tot het hek van de repetitieruimte opengaat. Deze ‘spontane daden’ worden mij ingefluisterd door de vrouw van de meester, om mij te helpen mijn goodwill te tonen. De dagen zijn lang en grillig en er wordt pas gerust als het werk is gedaan. Dan wordt er eerst een bad genomen, gaan we eten en komt het bier op tafel. Mijn lessen vinden plaats in de korte momenten tussen twee repetities of afspraken door. Al snel hunker ik naar vrijheid, even zelf beslissen waar ik naar kijk, wat ik oppak, wat ik eet. Tegelijkertijd is de intimiteit van de relatie ook hartverwarmend. Ineens ben ik opnieuw zoon geworden, maar ditmaal van een Japanse vader.

 

 

Stel dat dit alles een berg is, die de berg van de angst heet. Een bergtop waarop alles een andere naam heeft, met perkjes en paden, waarop we kunnen wandelen op de angst voor de dood.

 

 

 

 

Ik leerde die week over stilte, het ‘uit laten klinken’ van een beweging. Ik leer dat het Japanse woord voor pop ‘gestalte van de mens’ is en dat daarom een pop niet zomaar aan een touwtje om de nek opgeborgen dient te worden. Ook de pop heeft immers een ziel, hoor ik. Ik zie hoe drie mensen kunnen samenwerken: ze leunen tegen elkaar, zoeken naar elkaars ademritme, in elkaars geur en energie. Het is een close contact-choreografie in de context van een eeuwenoude traditie. Ik zie een kunstvorm vol onbekende bewegingen, kostuums en voor mij vreemde keuzes. Maar het betovert mij. Tienduizenden kilometers, vierhonderd jaar en een taalkloof worden overbrugd door de pop. Iets magisch is voelbaar in de manier waarop de poppen bewegen. En ik wil er onderdeel van zijn.

 

 

Laten we gaan lopen. Loopt u maar naar buiten en kies een startpunt. Dat markeert het begin van onze oefening.

 

 

 

 

 

Ik pak de beentjes vast aan een licht gebogen metalen stangetje, dat als handvat dient en uit de achillespees van de beentjes steekt. Ik weeg het gewicht van de massief houten beentjes, het zal een kleine kilo zijn. Daar komt later nog een hele pop met samoeraikostuum bovenop, bedenk ik me. Letterlijk stap voor stap oefen ik het lopen, met licht gebogen rug, gebogen knieën en gestrekte armen, om ruimte te bewaren voor de andere twee poppenspelers. Het is een fysieke training waarbij alle stappen van de loopbeweging zichtbaar moeten worden. De knie buigt, verplaatst naar voren, buigt weer en de hiel wordt op de grond gezet. De voet rolt af terwijl het andere been dat nog achterstond naar voren begint te komen. Tegelijkertijd is het ook een verbeeldingsoefening. Ik weet nog niet waarom, maar de pop behoort in de lucht te lopen, waarbij de voeten met kleine schokjes de denkbeeldige grond raken. Daarbij komen dan ook nog het karakter, de gemoedstoestand, het gender en de leeftijd van de pop kijken. Lopen is een complexe zaak.

 

 

Kijk om u heen. Zoek iets in deze omgeving dat u het “perkje van overdenking” zou kunnen noemen.

En loop daar naartoe.

 

 

 

 

Als een straatkatje dat zich eerst zindelijk moet tonen, krijg ik beetje bij beetje meer melk. Waar ik in de eerste week nog niet alleen in mijn kamer mocht slapen omdat de meester me in de gaten moest houden, ik geen warm water mocht gebruiken en elke ochtend vroeg klaar moest staan om de stoep te vegen, begint er nu meer vrijheid te komen. Het internet is aangesloten, ik mag alleen slapen en zelf trainen met de poppen van de meester. ‘s Avonds komt hij in zijn ondergoed naast me een biertje drinken en mag ik bij hem thuis mijn was doen.

 

 

Waar denk jij aan, als je aan de dood denkt? Als ik aan de dood denk, dan denk ik aan een meer. Een donker, moerasachtig meer.

 

 

 

 

 

Die nacht droom ik van de meester. Ik droom hoe hij in zijn Japanse kamer op de grond ligt, met om hem heen zijn vrouw, kinderen en zijn beste leerlingen. Ik ben er, maar niemand kijkt me aan, ze doen of ik niet besta. De meester ligt op sterven. Buiten klinkt een Chinese cello gemengd met vrolijke reclamedeuntjes. Wanneer zijn vrouw op wil staan om thee te zetten, pakt de meester vlug haar hand. Dan verslapt zijn greep en blaast hij zijn laatste adem uit. Ik wil iets zeggen, dichterbij komen, maar de andere aanwezigen laten me niet toe, vormen een muur van ruggen. Ik ben de afvallige leerling, ik heb hier geen plaats meer en kan slechts toekijken hoe de vrouw van de meester zijn hand pakt en optilt. Een andere poppenspeler legt zijn beide handen onder zijn hoofd. Een derde pakt zijn benen. Langzaam brengen ze hem overeind, hij weegt veel minder dan mogelijk is. Ze staan bij elkaar, ademen samen, bewegen voorzichtig zijn ledematen. Ze bewegen hem als een pop, sierlijker dan hij ooit in leven bewogen heeft. En dan, voordat hij stijf begint te worden, leggen ze hem voorzichtig terug en dekken zijn lichaam toe met een witte doek.

 

We vervolgen onze weg. Kies een volgend pad. Noem dat het pad van verdriet. Hoe loopt u op een pad van verdriet?

 

 

 

De droom herinnert me aan mijn angst voor de dood. Ik denk aan de nachten dat ik badend in het zweet wakker in bed lag als kind, doodsbenauwd dat de dood in een schaduw zat, of in een poster. Dat de dood via het gesnurk van mijn vader Ă­n zijn neus zou kruipen waardoor hij nooit meer op zou staan. Het waren niet slechts angsten, maar een poging van mijn brein om de dood te bevatten. De dood was zo groot en abstract. Maar ook concreet: in mijn kindertijd verloor ik een broertje en zusje. Ik weet nog dat ik naar het lichaam van mijn overleden zusje keek en dat ik haar net een pop vond lijken. MĂ©t rode blosjes, maar levenloos.
Als jongvolwassene verloor ik mijn beste vriend. Urenlang bleef ik in het mortuarium naast zijn lichaam zitten. Ik probeerde zijn dood tot me door te laten dringen door zijn levenloze gezicht te vergelijken met dat wat ik me dacht te herinneren. Toen het aanslaan van het koelelement een schok door zijn lichaam liet gaan, schrok ik me wezenloos. Maar beweging en bezieling zijn niet hetzelfde. Hij mocht dan wel bewogen hebben, bezield was hij niet meer.

 

 

Stel dat, als u nu verder gaat lopen, dat niet u uzelf beweegt maar dat u bewogen wordt. Dat het misschien de wind is die u bespeeld. Tijdelijk bezield, zingend en dansend. Iets of iemand tilt uw hand op, legt hem op uw hart. U voelt uw hartslag. Dat voelt levend. Kijk naar uw handen. Vindt u uzelf er levend uitzien? Waar zit de dood dan in uzelf? Hoe draagt u hem met u mee?

 

 

Een aantal jaar later lag er iemand anders voor me. Dit keer was het een pop. De pop lag languit op de hoge vloer van De Munt, het Brusselse operahuis, gestorven voor een publiek van twaalfhonderd man. Aan weerszijden van me zaten mijn twee medespelers. GedrieĂ«n in het zwart, in elkaars adem, in elkaars zweet. We hoefden niet naar elkaar te kijken om te weten wat de ander dacht. Langzaam lieten we, als Ă©Ă©n lichaam, de houten stokjes los waarmee we haar twee en een half uur lang hadden bezield. De pauken roffelden nog Ă©Ă©n keer, de strijkers maakten een crescendo. ‘Butterfly!’ zong Pinkerton nog, net voordat de unisono tonen van de blazers en strijkers de opera voorgoed afsloten. Op dat moment wist ik dat ik met iets fundamenteels bezig was geweest. Ik was het sterven aan het oefenen.

 

 

Stel dat je de dood kan aantrekken, als een dun vliesje, als een lichte, tweede huid. Of als iets banaals en praktisch als een sok. Je gaat niet snel de deur uit zonder sok. Je bent ook niet bang voor de sok.

 

 

 

Tim Hammer is schrijver en theatermaker. Samen met Mirthe Dokter is hij onderdeel van Pollif Projects. Tim werkte samen met diverse theatergezelschappen waaronder Vis à Vis, Ulrike Quade Company, Project Wildeman en Theater Babel. Als maker bij De Nieuwe Oost, Feikes Huis en KASKO maakte Tim eigen werk: van korte ad-hoc producties tot kleine zaal-voorstellingen. In 2021 schreef Tim In de leer dat verkrijgbaar is bij geselecteerde boekhandels in Nederland en België. Momenteel werkt Tim aan het doorlopend theaterproject How to die in [plaatsnaam], een artistiek onderzoek naar de plek van de dood in de stad. Hij werkt hiervoor samen met lokale spoken word-artiesten, hip hop-producers en klassieke musici.