prulletje

Elsbet De Pauw  - 28 april 2022

Een ode aan het onzichtbare

In de reeks Museum van de Werkelijkheid vragen we schrijvers welk verschijnsel, object of gebeurtenis volgens hen nadere observatie en/of bewondering waard is. Zaken waar we aan voorbij lopen, die in de vergetelheid zijn geraakt of die nooit de aandacht hebben gekregen die ze eigenlijk verdienen. Het resultaat is een rijke reeks aan essays, columns, recensies en fictie waarin we het onzichtbare op een sokkel plaatsen. In prulletje schrijft Elsbet De Pauw een eerbetoon aan de prullaria uit onze jeugd, een verhaal over verlies en vasthouden. Struin door de rest van het Museum van de Werkelijkheid.

 

prulletje

1.

Toen er bij Patrick – als in: Petrik – hardnekkige schimmel op de muren van het appartementsgebouw werd ontdekt en de elektriciteit het bleef begeven, verhuisden hij en zijn moeder naar een ander dorp en veranderde Patrick zomaar ineens van school. Lang heb ik me zijn huis voorgesteld als een donkere lege kamer met witharige mossige vlekken. Pas later ontdekte ik dat huisschimmel er niet hetzelfde uitziet zoals de schimmel die ik als kind voor het eerst op een bokaal augurken aantrof.

Patrick was een jongen met piekjeshaar die altijd naar plasticine rook. Dat weet ik omdat ik drie jaar lang met mijn achternaam naast de zijne in de klas zat. Lang heb ik gedacht dat hij ergens een potje Play-Doh verborgen hield, maar later leerde ik dat dat de geur van ongewassen kinderen is. In de pauze had Patrick altijd een zakje Huggy Bears bij zich, die hij met niemand deelde. Lang heb ik dat schofterig gevonden, maar na een tijdje begreep ik dat Patrick geleerd had iedere ontbering te slim af te zijn. Wij waren thuis ook arm, maar mijn moeder gaf me een flinke uitbrander wanneer ze me betrapte op egoïsme. Maar ik wist goed genoeg waarom ik kleptomane David – als in: Deejvit – niet aan mijn spullen liet komen wanneer hij bij ons thuis kwam spelen. En ik heb me mijn altruïsme nog lang beklaagd toen ik op een dag het kapsel van het Playmobilvrouwtje dat bij de blokhut hoorde niet meer terug kon vinden. 

In het tweede leerjaar hield Patrick een spreekbeurt over tractors en in het derde leerjaar stak hij een vuilnisbak in de wc’s in de fik. 

In datzelfde jaar begon hij een eigenaardig handeltje in prullaria. Voor twee euro kon je bij hem een bal vol zuignappen kopen die aan het raam bleef hangen als je hem ertegenaan smeet. Voor één euro verkocht hij je een potje met een lachende drol op, waar slijm in zat dat een pruttelend geluid maakte wanneer je je vinger erin duwde. 

 

2.

Toen Kim veertien was, ging ze naar acidfeestjes met oudere vrienden waar ik vreselijk bang voor was en ik denk dat ons contact daar verwaterde.

Ze was mijn beste vriendin van het derde leerjaar tot het vijfde en ik denk dat onze vriendschap vooral gebaseerd was op mijn ontzag voor haar en haar spullen. Kim mocht blauw spraysnoep, naar Nickelodeon kijken en had alle dieren van Fur Real Friends. Thuis hadden wij alleen publieke televisiezenders, verantwoord houten speelgoed dat geen geluid maakte en zich niet mechanisch voortbewoog en op woensdag mochten mijn zus en ik een biologische speltwafel.

Stikjaloers was ik op Kims Littlest Pet Shop-collectie: dieren met een erg klein lichaam en een heel groot hoofd dat knikkend bewoog wanneer je er een tikje op gaf. Voor mijn moeder waren deze plastic diertjes demoraliserende brol, voor mij waren het glimmende objecten waar een belofte in school. Ik wilde er niet zozeer mee spelen, ik wilde ze hebben. Ik wilde zoals David zijn maar ik was geen dapper kind. Toen ik van school veranderde, liet Kim me kiezen tussen twee diertjes die ze dubbel had. Ik koos een schildpad die ik vrijwel meteen kwijtraakte.

Nu houdt Kim dode dieren op sterk water en maakt ze daar kettinkjes van. Dat heb ik ooit op haar Instagramprofiel gezien.

 

3.

Er is een liedje van Doe Maar dat Nooit meer slapen heet en dat gaat ongeveer zo: ‘Ik heb van je gehouden, maar ik zal nooit meer slapen zonder jou’. 

Met Tarik had ik mijn eerste echte relatie, maar dat duurde niet lang want Tarik hield van blauwe kaas en ontkende toxische mannelijkheid. Toen Tarik een weekend bij mij verbleef, maakte ik het uit en hield hij het hele weekend lang een pruilgezicht vast. Het leek alsof de branie erg plots van zijn robuuste mannenlichaam was gegleden. Dat vond ik aandoenlijk.

Toen Tarik op het punt stond mijn huis voorgoed te verlaten, begon hij over dat liedje van Doe Maar. Hij zei dat hij het zo’n mooie troostende gedachte vond, dat het missen hem wellicht zou wakker houden, maar dat hij tenminste van me had mogen houden. Ik heb erover nagedacht, maar ik heb niet echt van Tarik gehouden. Ik heb me met hem vermaakt. Op de keukentafel had Tarik een plastic Gargamelpopje achtergelaten dat hij op straat gevonden had. Gargamel keek boos en had een vermanend armpje.

 

4.

Pas later ontdekte ik dat er effectief een grote geruststelling schuilt in de gedachte dat je tenminste van iemand gehouden hebt. Dat leerde ik door Doris, want zij is mijn enige echte liefde tot nu toe. 

Wanneer Doris verdrietig was, sprong ze op de fiets naar de kringloopwinkel en kocht ze rommel. 

Op haar boekenplank stond een klein harig paardje met een rattenhoofd, op haar nachtkastje een dinosaurus die opzwelt als je hem in een glas water gooit en ergens in de keuken bevond zich – telkens op een andere plek – Hondje: een flexibel steeltje met een minuscule kop van een Franse buldog, bevestigd aan een zuignap.

Toen het stuk liep tussen ons zei Doris bijna niks, terwijl ik in haar keuken stond te ratelen. Ik weet nog goed hoe ze zwijgend opstond en de verwarming hoger draaide. En ik durfde haar niet aan te kijken, ik staarde alleen maar naar Hondje en Hondje keek kwaadaardig terug.

 

5.

Enkele weken eerder kreeg ik voor mijn verjaardag van Doris een plastic fles in de vorm van Maria. Deze Maria droeg een blauw kroontje en bevatte ooit wijwater, maar was nu leeg want geen van ons twee was gelovig en niets aan dit cadeau bleek heilig. Het flesje was gewikkeld in krantenpapier en Doris had het gekocht bij de brocante om de hoek. Toen wist ik nog niet dat zij bezig was aan de aftocht, en ik eigenlijk al al die tijd met het verzamelen van onbenulligheden, rommel, prulletjes, brol, van bullshit. Dat ik iedereen maar heb vastgehouden en alles heb bewaard.

 

Elsbet De Pauw schrijft poëzie, proza en essays. Ze behaalde een master in de Vergelijkende Moderne Letterkunde aan Universiteit Gent en woont nu in Amsterdam. In 2020 ging ze mee op de Parijsresidentie van deBuren. Werk van haar verscheen o.a. in Deus Ex Machina en de Volkskrant en op DIG en de Reactor.