Beerpong

Chard van den Berg  - 25 maart 2021

'Na in een uur of twee welgeteld vier zinnen gezegd te hebben, liep ik naar de achtertuin.'

Het was donker toen ik vaag wat gedaanten door het raam van Annes woonkamer zag. Ze waren bezig met iets wat op beerpong leek. Ik stapte van mijn fiets af, parkeerde deze tegen een boom in de met struiken begroeide tuin van het vrijstaande huis. Langzaam, de uren waarin ik pizza’s bezorgd had eisten hun tol, liep ik naar de bel. Sneeuwvlokjes dwarrelden uit de lucht, waarop mijn botten begonnen te rillen. Zo hard dat mijn kaken het niet konden laten om elkaar te bezoeken. Dat terwijl ik mijn warme Ralph Lauren jas aanhad. Niet dat ik die zelf wilde overigens. Ik kreeg ‘m van mijn moeder, drie dagen terug. Ze was zo blij dat haar zoon er nu eens niet uitzag als holbewoner, maar eerlijk gezegd stond die jas me niet, hij was te groot voor mij.
Nadat ik bibberend van de kou vijf nieuwe pogingen deed, werd mijn gebel beantwoord. Anne en ik stonden in een klein gangetje tussen de woonkamer en de voordeur. Aan het constante gewiebel van haar benen, haar blauwe, alsmaar bewegende irissen en de geur van haar adem, was te merken dat ze het de afgelopen minuten niet bij cola gelaten had. Ik wist niet zo goed wat ik ervan vinden moest, of ik er überhaupt iets van moest vinden, of haar nieren het brandend gerst zouden verwerken.
Voordat ik tot een antwoord kon komen, sloeg ze haar armen om mij heen en drukte ze haar lippen op de mijne. We keken elkaar aan. Inmiddels realiseerde ik me dat aangeschotenheid een te zacht uitgedrukt etiket was en dat dronken beter paste. Niet dat ik me daar op dat moment druk over maakte, haar vingers omringden inmiddels de bovenkant van mijn penis. Hij verstijfde. Ze lachte ondeugend en voelde kort aan de bobbel die ontstond in mijn broek om er vervolgens in te knijpen. Ze trok me mee en opende de deur van de wc. We hadden het op veel plaatsen gedaan maar de wc-bril was een nieuwe.
Plots klapte de woonkamerdeur open, haar vrienden liepen vanuit de woonkamer het gangetje in. Ze zongen happy birthday, zo vals dat een willekeurige kraai er op slag suïcidaal van zou worden. Omdat ik niet de pretbederver wilde zijn zong ik mee. Zelfs mijn handen volgden hun ritme. Anne lachte, net als ik, alhoewel het me moeite kostte om mijn teleurstelling niet te tonen. 

 

We liepen de reusachtige woonkamer in. Ondanks dat hij qua interieur wat op de woonkamer van mijn ouders leek, kreeg ik er een koud gevoel van. Misschien wel juist daardoor. Er hing een aantal schilderijen die ogenschijnlijk uit de romantiek kwamen, maar die bij nader inzien net zo goed voor €3,40 bij AliExpress gekocht konden zijn. Het groepje, dat bestond uit exact dertien mensen, vond haastig een zitplek. Geen enkele stoel bleef over.
‘Kom anders hier zitten,’ zei Anne opgetogen.
Ze hield haar hand in een kleine ruimte tussen haar heup en de broek van een jongen die ik een soort van half kende, hij had bij mij op de basisschool gezeten. Zijn haar leek, in tegenstelling tot het mijne, iedere ochtend veel aandacht te krijgen. Zo’n verzorgd kapsel zou niet zou misstaan in Duitsland, eerste helft van de jaren 40.
In zijn blik dacht ik een soort minachting te herkennen, zo van: wat kom jij hier doen? Terwijl ik de andere kakkers bekeek, vroeg ik mijzelf dat ook steeds meer af. Alle jongens hadden keurige schoenen aan, droegen een polo en hadden een pantalon om hun heupen hangen. De meiden droegen veelal korte rokjes die weinig aan de verbeelding overlieten. Daar stond ik dan tussen met mijn T-shirtje en jeans. Het voelde als een soort déjà vu waarin alles waar ik in het verleden afstand van genomen had als een lawine op mij afkwam. Ik walgde van hen allemaal, maar kon nu toch echt moeilijk weglopen.
‘Dat is niet nodig, ik sta hier wel prima.’
Teleurgesteld staarde ze me aan, maar sneller dan ik verwachtte vervolgde ze het gesprek met de jongen naast haar. Uiteindelijk bleek het geen doen om te blijven staan, dus besloot ik te gaan zitten op een stoeltje. Zo eentje die bestemd is voor iemand die technisch gezien bij de groep hoort, maar in feite een soort bijzetstuk is.
De ene vertelde een pseudograppige anekdote over hoe hij in verschrikkelijk dronken toestand tegen een boom gereden was, de ander begon over hoe hij een meid op de wc van de hockeyvereniging uit elkaar getrokken had, terwijl een derde vertelde over de Vespa die zijn pappie, een bekende zakenman, voor hem gekocht had. Ik vermoedde dat ik last gekregen had van een rode blos. Aan de lachende gezichten van de anderen te zien, moest het gezellig zijn. De rauwe, door alcohol verziekte klank van hun studentenstemmen klonk luid door de ruimte. Naarmate de drank steeds rijkelijker vloeide werden de uitgesproken woorden onsamenhangende zinnen en letters veranderden in slecht verstaanbare keelklanken. Als niet-drinker vond ik het moeilijk om mee te gaan in hun wereld, maar misschien was ik als persoon al niet zo gezellig. Ik stond daar maar wat, keek zo nu en dan op mijn telefoon. Anne leek me wel te willen betrekken bij een aantal gesprekken, maar algauw bleek dat de anderen me niets te melden hadden en ik hen ook niet. Dan keek ze me met pissige ogen aan en begon vlug een nieuw gesprek met iemand anders. Vaak met de jongen naast haar.
Na in een uur of twee welgeteld vier zinnen gezegd te hebben, liep ik naar de achtertuin. Met een sigaret, kennelijk mijn enige vriend, in mijn mond verruilde ik de drukte van binnen voor de rust van buiten. Ik had niet het idee dat ze mijn aanwezigheid zouden missen. Dat bleek inderdaad zo te zijn. Niemand, zelfs Anne niet, vroeg waar ik heen ging toen ik de achterdeur naar de tuin opende. Aan de andere kant was het logisch dat ze niks hoorden, ze joelden iets van ‘Het is nacht’. Des te meer reden om het feest te ontvluchten. 

 

Ik ging zitten op een tegel. De maan scheen in mijn ogen, ik was jaloers op haar. Zij wist ondanks de verandering van nacht naar dag haar bestaansrecht te behouden aan de hemel. Ik niet, het lukte mij niet om het verzet tegen een nieuwe lucht te doorbreken. Ik bazelde verder met de maan in mijn ogen en rookte nog een aantal sigaretten om die vervolgens in een plantenbak te gooien, een oude gewoonte. Naarmate de maan steeds feller scheen draaide ik mij om. Zo langzamerhand moest iemand mij toch wel gezien hebben, dacht ik.
Tot mijn verbazing bleek de woonkamer leeg, iedereen was weg. Enkel de geur van kots en bier vulde de leegte op. Anne was in geen velden of wegen te bekennen. Niet dat het me boeide. Eigenlijk dacht ik wel klaar met haar te zijn. Zij zou veel beter passen bij die jongen naast haar. In mijn fantasie heette hij Jan-Dirk, reed hij op een 946 en was hij aanvoerder van het plaatselijke hockeyteam. Perfect voor haar. Waarom zou je op een pony rijden als je ook een Fjord kunt kiezen?
Ik had geen behoefte meer om Anne vanavond nog te spreken en liep naar het gangetje waar mijn avond begon. Daar waar de avond wat mij betreft voortgezet had mogen worden. Vanuit de wc hoorde ik opeens twee mensen.
‘Fuckkk!’
Aan de manier waarop het woord werd uitgesproken en de nadruk op de k-klank, wist ik dat het Anne was. Anne die naar haar hoogtepunt aan het toewerken was of er net op zat. De jongen maakte geluiden die naar overdrevenheid neigden; als een gorilla brulde hij door het kamertje van hooguit 1 bij 1 meter. Het was wel goed zo. Natuurlijk wist ik dat ze dol was op kakkers, dat recht had ze. Maar door nog met haar om te gaan, zou ik mijn strijd verloochenen. Ik deed, met diezelfde plaatsvervangende schaamte, mijn Ralph Lauren jas aan, stak een sigaret op en liep weg. Zelden won ik beerpong, maar nu had ik toch het idee een balletje in een bekertje gegooid te hebben. 

 


Deze tekst is ons toegestuurd als kopij. Wil jij ook werk insturen? Stuur je idee of tekst naar nvho@wintertuin.nl, samen met een motivatie van een paar regels. Binnen zes weken ontvang je van ons een reactie.

Chard van den Berg is een jonge schrijver met stille ambities. Daarnaast is hij groot fan van Bob Dylan. Eerdere zinnen uit zijn hand werden onder andere gepubliceerd in deStentor, de Gelderlander en op Scholieren.com.