Redder

Arjen de Wit  - 09 mei 2024

Wintertuin organiseert elke maand in vier steden Literatuurnest, een werkplaats waarbij makers een tekst aan collega-schrijvers en lezers kunnen voorleggen om feedback te ontvangen en met nieuwe ideeën en inzichten verder te werken. In 2024 biedt Wintertuin een aantal talentvolle Literatuurnest-schrijvers nadien een extra feedbackronde aan en een podium om hun werk te delen met de wereld. Een van die schrijvers is Arjen de Wit, van wie met trots het spiegelverhaal ‘Redder’ publiceren. 

 

Redder

De pont deint sloom op de golven, de neergelaten ophaalklep schuurt over het beton. Wolken schuiven voorbij. De veerman knikt me toe maar lacht niet. Zijn gezicht is pezig. Opeens voel ik me eenzaam. Ik ben hier voor een interview maar ik heb geen idee wat ik straks moet opschrijven. Waarschijnlijk begin ik met de omgeving, de wind, de vogels, de rotsen, waarmee ik bij de lezer de vraag oproep hoe het zou zijn om hier te wonen: romantisch idee, zo’n eiland met twintig zielen, maar er is geen supermarkt of café te bekennen. Mooi beeld. Mijn beeld. Wim T. Schippers zei ooit dat een interview meer gaat over de auteur dan over de geïnterviewde.
Ik denk aan Else, aan vroeger, maar als ik me haar voor de geest probeer te halen blijft mijn hoofd zo leeg als de wind die hier tegen de kust blaast.
Natuurlijk haalt ze me van de pont. ‘OV is hier niet ;)’, had ze gemaild. We rijden met haar jeep over de bonkige weg, zij met vaste hand achter het stuur, ik met mijn tas op schoot op de bijrijdersstoel. Een plastic hondje hobbelt mee op het dashboard. Haar blauwgrijze ogen zijn strak naar voren gericht, misschien denkt ze na, misschien heeft ze al haar aandacht nodig om gaten en kuilen te ontwijken. Even kijkt ze opzij, ze zoekt mijn ogen, een (spottend? flirterig?) lachje speelt om haar mond. Dan richt ze haar blik weer naar voren.
In de moestuin schieten de bonenplanten omhoog, tegen de muren woekert klimop. Het grind knerpt onder mijn sneakers en onder haar laarzen. De wind fluit ons zachtjes na.
Als we door de deur gaan raakt haar hand mijn arm. Ze ruikt naar lavendel en naar wol.

Ze kijkt naar de grond, wrijft met haar blote voet over een tegel. ‘Eigenlijk wilde ik dit interview niet,’ zegt ze zacht. ‘Mijn uitgever kwam er mee, ik zei dat ik je kende van vroeger en voordat ik het wist had ze de afspraak gemaakt. Toen durfde ik niet meer terug. Echt, ik wilde het niet.’ Ze kijkt me aan, met ogen die nog even blauw zijn als toen.
‘Je bent misbruikt.’
‘Tja.’
Mijn mond is droog. Ik hoor al bijna niet meer dat vijftig meter verderop de golven tegen de rotsen slaan, een constante ruis die hetzelfde klinkt als een verre autosnelweg. ‘Dit is een bijzondere plek om te wonen, zeker in je eentje,’ probeer ik. ‘Ik vraag me af… ik vraag me af waarom.’
Ze pakt haar koffie en neemt me scherp op, haar mok aan haar mond zonder een slok te nemen. ‘De echte vraag is: waarom ben jij hier?’
Waarom ben ik hier? Inmiddels vraag ik me af of ik dit had moeten doen. Ik kwam zelf met het idee. Elisa Canta wordt vijftig, tijd voor een openhartige terugblik op haar leven en haar oeuvre, het tumult rondom haar debuut en haar terugtrekking uit het openbare leven, een tipje van de sluier van mystiek die om haar persoon hangt. Zo had ik het verwoord tegenover de hoofdredacteur. Ik twijfelde of ik moest vertellen dat ik de geheimzinnige schrijver nog kende van vroeger, uit het dorp, toen Elisa Canta nog Else van Kanten heette en mijn puberhoofd op hol bracht met zichtbare stukjes bh en, als het meezat, ook zichtbare stukjes string. Wat wil ik van deze vrouw, van het meisje dat me zoende in het fietsenhok maar me nooit mee naar huis nam?
Else richt haar blik naar buiten, alsof daar, achter de witte rotsen, ergens in het donkerblauw van de Atlantische Oceaan, het antwoord ligt.
Ik zeg: ‘Ik kan me voorstellen dat het af en toe best eenzaam is hier.’
‘Dat klinkt wat hypocriet, aangezien ik zelf verantwoordelijk ben voor mijn keuzes. Maar: ja.’
Ik laat een korte stilte vallen, twijfel even, zeg dan: ‘Misschien wel een grote inspiratiebron voor je werk.’
‘Nou… Eerlijk gezegd gaat dat niet zo goed. Ik ben hier ook voor in therapie. Ik word gek van mijn eigen hoofd.’
‘Waarom?’
Ze zucht. ‘Gewoon, ik weet niet. Het is lastig.’
Ik knik langzaam. Vraag dan: ‘Hoe is de band met je familie?’
‘Goed,’ zegt ze, achteloos. Ze neemt een slok.
Ik kuch in mijn hand, kijk naar het opnameapparaat, dan weer naar Else. ‘Alles on the record?’

Ik kuch in mijn hand, kijk naar het opnameapparaat, dan weer naar Else. ‘Alles on the record?’
‘Goed,’ zegt ze, achteloos. Ze neemt een slok.
Ik knik langzaam. Vraag dan: ‘Hoe is de band met je familie?’
Ze zucht. ‘Gewoon, ik weet niet. Het is lastig.’
‘Waarom?’
‘Nou… Eerlijk gezegd gaat dat niet zo goed. Ik ben hier ook voor in therapie. Ik word gek van mijn eigen hoofd.’
Ik laat een korte stilte vallen, twijfel even, zeg dan: ‘Misschien wel een grote inspiratiebron voor je werk.’
‘Dat klinkt wat hypocriet, aangezien ik zelf verantwoordelijk ben voor mijn keuzes. Maar: ja.’
Ik zeg: ‘Ik kan me voorstellen dat het af en toe best eenzaam is hier.’
Else richt haar blik naar buiten, alsof daar, achter de witte rotsen, ergens in het donkerblauw van de Atlantische Oceaan, het antwoord ligt.
Waarom ben ik hier? Het gaat allang niet meer om dit interview en dat weten we allebei. De meeuwen schreeuwen, herinneringen komen aanwaaien, ze komen van ver en ze komen hard. Ik wil geen artikel over Elisa Canta schrijven, ik wil iets goedmaken, iets rechtzetten, ik wil de tijd terugdraaien zodat ik met mijn eigen handen het kromme verleden kan rechtbuigen. De prinses met de blauwe ogen moet gered van haar eiland – zoiets?
Ze pakt haar koffie en neemt me scherp op, haar mok aan haar mond zonder een slok te nemen. ‘De echte vraag is: waarom ben jij hier?’
Mijn mond is droog. Ik hoor al bijna niet meer dat vijftig meter verderop de golven tegen de rotsen slaan, een constante ruis die hetzelfde klinkt als een verre autosnelweg. ‘Dit is een bijzondere plek om te wonen, zeker in je eentje,’ probeer ik. ‘Ik vraag me af… ik vraag me af waarom.’
‘Tja.’
‘Je bent misbruikt.’
Ze kijkt naar de grond, wrijft met haar blote voet over een tegel. ‘Eigenlijk wilde ik dit interview niet,’ zegt ze zacht. ‘Mijn uitgever kwam er mee, ik zei dat ik je kende van vroeger en voordat ik het wist had ze de afspraak gemaakt. Toen durfde ik niet meer terug. Echt, ik wilde het niet.’ Ze kijkt me aan, met ogen die nog even blauw zijn als toen.

Als we door de deur gaan raakt haar hand mijn arm. Ze ruikt naar lavendel en naar wol.
In de moestuin schieten de bonenplanten omhoog, tegen de muren woekert klimop. Het grind knerpt onder mijn sneakers en onder haar laarzen. De wind fluit ons zachtjes na.
Natuurlijk brengt ze me ook terug naar de pont. We rijden met haar jeep over de bonkige weg, zij met vaste hand achter het stuur, ik met mijn tas op schoot op de bijrijdersstoel. Het plastic hondje hobbelt mee op het dashboard. Haar blauwgrijze ogen zijn strak naar voren gericht, misschien denkt ze na, misschien heeft ze al haar aandacht nodig om gaten en kuilen te ontwijken. Even kijkt ze opzij, ze zoekt mijn ogen, een (spottend? flirterig?) lachje speelt om haar mond. Dan richt ze haar blik weer naar voren.
Er dringt zich een beeld op. Een voordeur, donkerrood en zonder ramen, het bordje ‘Fam. Van Kanten’ aan twee roestige schroeven. Ik klopte en klopte nog een keer, harder nu. De deur ging van het slot, op een kier, een kier die het minzame gezicht van Oom Barend toonde. We noemen hem Oom Barend maar hij is geen echte oom, had Else een keer gezegd. Er zat een stukje wit speeksel in zijn mondhoek dat daar bleef zitten toen hij praatte. Else is niet thuis. Er bewoog iets op de gang. Else is niet thuis, herhaalde Oom Barend.
De pont klampt zich vast aan de kade, met scheepstouwen die zich als spinnenpoten om de meerpalen haken. Meeuwen buitelen om me heen. De veerman lijkt me niet te herkennen. Het schuldgevoel zet verder uit, het neemt me over om voor altijd aan me te blijven knagen. Ik wil weg. Ik moet hier weg. Ik heb geen idee wat ik straks moet opschrijven. Waarschijnlijk begin ik met de omgeving, de wind, de vogels, de rotsen, waarmee ik bij de lezer de vraag oproep hoe het zou zijn om hier te wonen: romantisch idee, zo’n eiland met twintig zielen, maar er is geen supermarkt of café te bekennen. Mooi beeld. De neergelaten ophaalklep schuurt over het beton.

 


Wie schrijft doet dat vaak alleen, zonder kantoor of collega’s. Literatuurnest biedt een ontmoetingsplek waar je met andere schrijvers, dichters, verhalenvertellers en lezers kunt sparren en feedback krijgt op je werk. Gezellig, vrijblijvend en zonder grote verwachtingen.
Er zijn Literatuurnest-edities in Nijmegen, Utrecht, Arnhem en Tilburg (in samenwerking met literair productiehuis Tilt). Elke editie komt maandelijks op een vaste avond samen. Per bijeenkomst is er ruimte voor twee of drie schrijvers om een tekst voor te leggen. De groepen worden begeleid door ervaren schrijvers en redacteuren. Nieuwsgierig naar meer, of wil je een keertje meedoen? Lees meer over Literatuurnest en hoe je je kunt aanmelden.

Literatuurnest Nijmegen en deze publicatie worden mede mogelijk gemaakt door Gemeente Nijmegen.

Arjen de Wit (1986) is socioloog en schrijver. Aan de Vrije Universiteit Amsterdam geeft hij les en doet hij onderzoek naar filantropie en sociale ongelijkheid. Daarnaast schrijft hij fictie. Met zijn act 'Verhalen op verzoek' maakt hij unieke, persoonlijke verhalen, ter plekke uitgetikt op de schrijfmachine.