Wolven huilen mensen huilen

Maartje Franken  - 19 maart 2024

Van 12 t/m 17 maart vond InScience Film Festival 2024 plaats in Nijmegen. Een van de films die op het programma stond, was In Wolf Country, over de terugkeer van de wolf in West-Europa. In deze documentaire volgen we wetenschappers, natuurbeschermers en schaapherders, die de wolf om uiteenlopende redenen scherp in de gaten houden. Speciaal voor deze filmvertoning schreef Maartje Franken het sprookjesachtige verhaal ‘Wolven huilen mensen huilen’, waarin de wolf zijn hardnekkige bad guy-imago laat vallen en voor één keer de goedzak is. 

 

Wolven huilen mensen huilen

 Eens per jaar klontert alles hier samen tot een bal, een reuzenbovist die zichzelf opblaast in een boomholte en een volle maan vervangt. De bossen voelen altijd een beetje zwaar wanneer dit gebeurt. Het verstoort, ontwricht iets – maakt van alles een kring, en niet langer een lijn.

Damherten lopen niet op twee poten. Damherten zijn geen mensen en mensen zijn geen damherten. Reuzenbovisten zijn vandaag echter manen, en manen zijn reuzenbovisten. Vandaag is alles anders. Vandaag is het feest. Vandaag loopt er een damhert op twee poten.

Zevenendertig krentenbollen. Zevenendertig krentenbollen waarvan vierendertig met krent en drie zonder. Zevendertig kuipjes boter, zes plantaardig. Zevenendertig kuipjes jam. Zevendertig zakjes poedersuiker. Ze liggen door de hele auto verspreid: onder de bestuurdersstoel, tegen de mat, achterin de kofferbak, geplet tussen een laptoptas en een picknickkleed dat nooit uitgerold is. Krentenbollen, denkt Kaat, zevenendertig krentenbollen, en dan begint ze te huilen.
Alles komt uiteindelijk met een denderend geluid tot stilstand. Dat geldt in ieder geval voor de meeste dingen: auto’s en levens, bijvoorbeeld. Maar ook ruzies, een boom die omvalt, of ruimteschepen. Ook feestdagen, blijkbaar. Feestdagen voor reuzenbovisten. Feestdagen waar zevenendertig krentenbollen voor zevenendertig vrienden nodig waren. Het is half acht ’s ochtends, er zit een beetje vacht op Kaats gebarsten voorruit, en ze durft niet uit haar auto te stappen. Er krast een buizerd tussen de bomen. Voor haar, in de berm, een groot bord: PAS OP! NIET SPREKEN TEGEN OVERSTEKEND WILD. Kaat houdt haar adem in en probeert alles voor het gedender terug te halen: een hert op twee poten, een enorm, zwaar, lomp beest op twee poten, op het midden van deze landweg.
De radio draait nog. Ze opent het portier van de auto en stapt uit.

Buizerds lachen niet. Buizerds zijn vogels en vogels zijn buizerds. Damherten zijn vandaag echter lopende damherten, en lopende damherten zijn damherten. Vandaag is het feest. Vandaag is alles anders. Vandaag schatert de buizerd in de bomen.

Het damhert ligt in de berm en is met ogen open gestorven.
‘Wat moet je doen als je een hert aanrijdt?’
‘Ben je tegen een hert aangereden?’
‘Ja.’
‘Ben je vandaag tegen een hert aangereden?’
‘Ja.’
‘Ben je vandaag op de dag van de reuzenbovist tegen een hert aangereden?’
‘Ik kon er niks aan doen!’
Er klinkt een ruis aan de andere kant van de telefoon. Deze berm is zacht: helt een beetje naar beneden, richting het bos. Het gras piekt aaibaar en wollig uit de aarde. Hier en daar ligt wat rommel: een colaflesje, een servetdoekje met ondefinieerbare substantie, een leeg bakje fritessaus van de McDonalds. Het is een raar contrast: die pluimige berm, dat massieve, dode beest.
Kaat aarzelt. ‘Denk je dat hij…?’
‘Vandaag wel, ja.’ Het blijft even stil. ‘Vandaag is alles anders.’ 
‘Ach,’ brengt ze uit. ‘Ach nee. O nee.’
Ze hurkt bij het hert neer en aait zachtjes over zijn kop. Zijn vacht is ruw. Houtachtig en zanderig. Ze zou het arme beest op haar schoot willen trekken, zijn kop willen aaien, hem zachtjes en stilletjes vaarwel sussen. Soms is het allemaal een lompe bedoeling: de dood. Het is onhandig, en zwaar, het ploft, knapt, struikelt en bonst.
Op de radio klinkt een waarschuwing: ‘WEES ER ZEKER VAN NIET MET WILD TE SPREKEN VANDAAG’ en dan aait ze het hert weer, heel zachtjes, een laatste keer voordat ze vertrekt. Vaak gaat het namelijk allemaal snel: de dood. Die trekt buizerds uit de bomen en beestjes uit de bodem aan, die geurt en ontbindt en valt uit elkaar.

Wolven huilen niet. Wolven zijn roofdieren en roofdieren zijn wolven. Buizerds zijn vandaag echter schaterende buizerds, en schaterende buizerds zijn buizerds. Vandaag is het feest. Vandaag is alles anders. Vandaag stapt de wolf de berm in en laat hij een traantje op een aangereden damhert vallen.

Kaat houdt haar adem in.
De wolf is bij het hert komen zitten. Kaat is niet bang voor wolven. Vooral niet voor menswolven, of wolven met sippe mensenogen. De mensen op de radio en op de televisie adviseren allemaal om niet tegen het wild te praten. Dat verandert de dingen namelijk, maakt het verschil vaag en een beetje verwarrend. Kaat weet echter niet of de dingen vandaag eigenlijk wel zo anders zijn. Dat is namelijk ook zoiets: dat er zevenendertig krentenbollen in haar auto liggen, maar dat de wolf besluit om zich over het hert te ontfermen. Het bewijst maar weer dat ze niet zoals Kaat zijn. Dat deze magische dag helemaal niets verandert aan hoe de dingen verdeeld zijn in de wereld. Hij knippert. Er valt nog een traantje van zijn kop.
‘Je kan nu wel zo verdrietig doen,’ zegt Kaat. ‘Maar morgen eet je hem gewoon weer op. Dat is hoe het gaat. Dat is hoe het altijd gaat.’
De wolf laat zijn kop hangen.
‘Jawel.’ Kaat staat op en klopt haar broek schoon. ‘Blijf bij hem weg. Ga maar ergens anders verdrietig doen. Ik geloof er niks van. Vandaag is alles anders, maar morgen niet. Morgen is het allemaal weer zoals het was.’
Ze kijkt naar het damhert. Het grote dier ligt er wat kwetsbaar bij. Ze hoort de buizerds in de bomen schateren, lachen, zich verheugen op hun feestmaal.
‘En nu weg,’ zegt ze tegen de wolf. ‘Het is al een wonder dat ik het je netjes vraag en je niet meteen wegjaag.’
De wolf snift.
Nu ze beter kijkt, heeft die kop van hem ook wel iets magers. Zijn klauwen zijn groot, maar zijn poten dun, zijn buikje een holte en geen hangende bedoeling. Ze loopt weer naar haar auto, raapt wat krentenbollen van de vloer en gooit ze richting de wolf.
De wolf snift nog een keer. En nog een keer. Draait zijn snuit richting de krentenbollen en snift, snuift dan. Hij loopt op de krentenbolletjes af en hapt er één uit de zachte berm. Zie je nou wel, denkt Kaat, vandaag is alles anders, maar niet echt.

 

Beestjes rouwen niet. Beestjes zijn klein en klein is wat beestjes zijn. Wolven zijn vandaag echter huilende wolven, en huilende wolven zijn wolven. Vandaag is het feest. Vandaag is alles anders. Vandaag graven de beestjes zich uit de aarde om zachtjes en met hangende kopjes in een cirkel om het damhert heen te lopen.

 Kaat weet niet wat ze moet doen. Het dode damhert ligt daar maar. Het is nooit haar bedoeling geweest om hem aan te rijden, echt niet, maar ook op feestdagen gebeuren zulke dingen nou eenmaal. Ze vraagt zich af of damherten weten dat de dingen een lijn hebben, en geen cirkel zijn. Een weg, bijvoorbeeld. Wegen hebben lijnen: lijnen waar je overheen mag en lijnen waar je niet overheen mag. Dat lijkt voor haar heel simpel. Het is ook heel simpel.
De wolf piept zachtjes. Hij smeekt zeker om nog meer krentenbollen, maar Kaat blijft bij haar auto staan. Als ze nu weggaat, is er niks aan de hand. Met een gebroken voorruit kan ze ook best de krentenbollen naar het feest brengen. Ze twijfelt. Ze voelt zich zoals de wolf zich lijkt te voelen. Haar schuldgevoel verandert echter niks aan het feit dat het damhert al dood is en dat de wolf hem morgen op gaat eten.
Dan loopt de wolf naar haar auto.
‘Nee,’ zegt Kaat. ‘Nee.’
Hij klimt via het open portier over de bestuurdersstoel heen en snuffelt rond op de achterbank. Kaat staat en kijkt er even naar.
‘Eruit.’ Ze probeert boos te klinken, maar eigenlijk heeft ze het ook een beetje met het dier te doen. Het is natuurlijk zo dat hoe meer krentenbolletjes hij eet, hoe minder damhert hij lust. Hij zoekt, hapt dan iets, en sleept het de auto uit.
Het kleed.
‘Nee, die is van mij!’ zegt Kaat. ‘Afblijven!’
Ze vangt het kleed voordat de wolf hem mee kan slepen. Ze trekken er allebei aan, zij aan het ene uiteinde, hij aan de ander, zij met haar handen, hij met zijn bek. Hij gromt. Kaat laat los.
Ze kijkt toe hoe de wolf het kleed meesleept. Heel zachtjes, bijna zorgvuldig, trekt hij het over het hert heen.
Het is bijna alsof er geen dood dier meer onder ligt.
‘O,’ zegt ze. Kaat kijkt naar het nieuwe traantje dat in het oog van de wolf water verzamelt. ‘Sorry. Waren jullie vrienden?’
Maar de wolf zwijgt. Misschien wil hij wel helemaal niet meer met haar praten. Ze zou het hem niet kwalijk nemen.
‘Goed,’ zegt Kaat zacht. ‘Ik ga al.’
Ze gaat op de bestuurdersstoel zitten. In haar achteruitkijkspiegel ziet ze het kleed, de wolf, een buizerd die naast de wolf neerstrijkt. Dan kijkt ze naar de weg voor zich. Dat is nou eenmaal het ding: wanneer er iets achter je ligt, ligt er ook altijd iets voor je.
Ze start de auto. De motor sputtert een beetje, slaat dan af.
Ze ziet de wolf in de spiegel naar haar toe lopen.
‘Ik ga al,’ zegt ze, wanneer het beest bij haar open deur blijft staan. ‘Ik ga al.’
De wolf klimt over haar heen. Kaat schrikt van alle vacht die er plotseling langs haar gezicht strijkt. Dan zet hij zijn grote poten op de bijrijdersstoel, en zijgt hij neer.
‘Nee,’ zegt ze. ‘Echt niet.’
Hij hapt een krentenbol van de stoel, eet hem op.
‘Je kan niet mee,’ zegt ze. ‘Morgen is alles weer zoals het was.’
De wolf verroert zich niet. Ze ziet zijn oortjes luisteren naar de radio, zijn vacht zachtjes waaien in de verwarming van haar auto.
Het is ook een koude ochtend.
Kaat aarzelt.
‘Maar morgen is alles weer zoals het was,’ zegt ze zachtjes tegen de wolf. ‘Als ik je nu meeneem, dan eet je me morgen op.’
De wolf schudt zijn hoofd.
‘O,’ zegt ze. ‘O, oké.’
De wolf glimlacht. Kaat glimlacht aarzelend terug.            

Dieren zijn geen mensen en mensen zijn geen dieren, maar vandaag is het feest. Vandaag is alles anders. Vandaag rijdt Kaat het bos uit met een wolf op haar achterbank.

Eens per jaar ploft alles hier zachtjes weer in elkaar. Damherten gaan weer op vier poten lopen, buizerds stoppen met schateren, wolven krijgen weer wolvenogen en de beestjes in de bodem trekken terug naar hun tunneltjes en holletjes ver onder ons. De reuzenbovist lost op, de bossen halen opgelucht adem, en alles wordt weer zoals het was.

 

Dit verhaal kwam tot stand in samenwerking met InScience. International Science Film Festival Nijmegen is een van de grootste filmfestivals voor de wetenschapsfilm in Europa. Het programma bestaat uit de beste wetenschapsfilms die het afgelopen jaar wereldwijd zijn verschenen. Tijdens het festival ontmoeten internationale topwetenschappers, filmmakers en publiek elkaar om de nieuwste inzichten te delen die de wereld van morgen vormgeven. De negende editie vond plaats van 12-17 maart 2024. Het themaprogramma stond dit jaar in het teken van ‘Taal’.

Maartje Franken studeert psychologie en schrijft voornamelijk proza. In haar werk staat menselijk gedrag centraal. Haar teksten verschenen in onder andere Kluger Hans, De Optimist, Op Ruwe Planken en in de finale van WriteNow!. Ook is ze enthousiast redactielid bij Op Ruwe Planken.