Een Engel op en onder de Vulkaan

Martin Klomp  - 10 december 2021

De top drie van de jaarlijkse Nijmeegse prijs voor ongepubliceerde schrijvers

Wegens de maatregelen rondom Covid-19 kon de prijsuitreiking van de Nijmeegse Literatuurprijs 2021 niet doorgaan zoals gebruikelijk. Op Notulen van het Onzichtbare laten we de top drie graag aan je zien. Tussen 10 en 16 december 2021 kon je op je favoriete tekst stemmen en op vrijdag 17 december 2021 is de de winnaar van de jury- en publieksprijs bekend gemaakt in de Gelderlander. Dit is Een Engel op en onder de Vulkaan van Martin Klomp, die met dit verhaal de zowel de jury- als de publieksprijs won. 

 

De aarde beefde, de berg bulderde, en het stof dwarrelde uit de hemel en legde een laag as over het stadje. Tomohon, Minahassa, Sulawesi, Indonesië. Ik verbleef daar tijdens een ziekenhuismissie tussen vulkanen (twee) en nonnen (acht). Ik had gehoopt aan het eind van mijn verblijf, na maanden van hard werken in het katholieke ziekenhuis de actieve Lokon te mogen beklimmen. Maar nu moest ik soebatten om de Mahawu op te mogen, het tammere zusje van de vuurspuwende berg.

Door de zusters was me een huisje ter beschikking gesteld, waarop in grote letters VIP stond. “De bisschop heeft er wel eens geslapen” fluisterden ze me eerbiedig toe. Het was een schattig huisje, met een veranda die uitkeek op een wild romantische tropentuin. De orchideeĂ«n groeiden zowat over het dak heen, de spierwitte, genaamd “de zuivere maagd”, en de bloedrode “Passionata”. Sister Rosa bakte, kookte, en cremeerde hele kippen en reuzevissen, voor mij alleen. Maar al snel gaf ik aan dat deze VIP het gezelliger vond om met de zusters samen te eten. En dus werd het rijst, rijst en rijst met kleine moddervisjes uit de vijver en soms een lekkere vleermuis.

Ik genoot van de omgang met de zusters. Het waren goedlachse, onbedorven mensen. We verstonden elkaar goed, ook al converseerden we in mime, gebaren- en kleutertaal. Er was maar een zuster die redelijk Engels sprak. Sister Angel, een jeugdige Javaanse, die buitengewoon mooi was. Als prille novice gekleed in het maagdelijkste wit, slank, en met van die wimpers en van die ogen, en een attractief schaduwtje van dons op haar bovenlip. Met haar had ik soms persoonlijke gesprekken, die steeds vertrouwelijker werden. Waarom ze voor het klooster gekozen had? En waarom ze daar gelukkig was, maar wel moeite had met het sobere leven van bidden en werken. En dat het leven van gehoorzaamheid in een besloten gemeenschap van vrouwen best wel zwaar was. Tenslotte wilde zij me ook advies vragen over wat zij noemde “some female questions”. Maar zover is het nooit gekomen.

Op de laatste dag van mijn verblijf wordt er, tot mijn grote vreugde, een expeditie uitgerust naar de top van de Mahawu. Jongemannen uit het stadje zullen ons gidsen, het proviand dragen, en mij desnoods naar boven hijsen als dat nodig is. Tot mijn verrassing gaan er ook enkele zusters mee, in volle vakantie-uitrusting, waaronder Sister Rosa en Sr. Angel. Die laatste is in haar jeans een buitengewoon teer en prachtig meisje, met nogal dunne benen, dat wel.
Na een uur klauteren door de jungle- volop vogels, apen, orchideeën, lianen- komen we terecht in hoog scherpgras, meer dan manshoog. De jongens hakken ons een weg erdoor, Sister Rosa en ik krijgen soms wat duwen onder onze dikke kont, want het is hier aardig steil. Alle mannen willen ook Angel ondersteunen, maar dat is niet nodig, zij huppelt vederlicht de vulkaan op.

Dan bereiken we de kraterrand, en op dat moment is iedereen plots heel stil. Het is daar in de diepte van een onwereldse schoonheid. Het sist en het bromt, het gloeit, gifgroen water borrelt op, en spuit soms als een fontein naar boven. We moeten oppassen, om niet in het gruis weg te zakken, en elkaar niet kwijt te raken.
Vaak worden we gehuld in verstikkend rotte zwaveldamp, die je de adem beneemt.
Als we om de krater heen zijn heeft de salpeter mijn schoenen bijna weggevreten.

Als ik een paar weken terug ben in het koude Nederland, krijg ik een onthutsende mail, die vreselijk nieuws bevat. De zusters waren zo enthousiast over hun vulkaanexcursie, dat ze opnieuw naar boven zijn geweest. En bij die expeditie is Sister Angel verdwenen.
Zo simpel is het: ze waren de krater rond, en toen was ze er niet meer. Tot het onverantwoord donker werd hebben ze geroepen, gezocht, de weg opnieuw afgelegd. Een aantal van de jongens is boven blijven slapen, en heeft de volgende dag opnieuw gezocht. De politie is eraan te pas gekomen, en iets wat op een reddingsbrigade leek, maar na twee vergeefse zoekdagen moest men het opgeven. Geen spoor van die aanbiddelijke religieuse, Sister Angel.

In het jaar dat volgt heb ik regelmatig mailcontact, over mijn adviezen en aanbevelingen. Daarna zal ik het ziekenhuis opnieuw bezoeken. Een van de mails bevat een fotootje. In de tuin bij het klooster heeft men een kleine witte steen opgericht. In het Bahassa staat daarop: “In herinnering aan Sr. Angel” en daaronder de datum van de rampzalige expeditie, waarbij zij verdween. Op de steen zijn orchideeĂ«n gelegd. De witte, de maagdelijkste, dat spreekt.

Als er een jaar voorbij is, ga ik terug naar Tomohon. Ik moet overstappen in Jakarta, en benut een vrije dag om een vroegere studiegenoot op te zoeken. Die werkt nu in het “Mother and Child Hospital” in Jakarta Pusat. Als ik daar de roltrap neem naar de eerste verdieping, zie ik op de trap naar beneden een jonge vrouw, die een baby tegen haar borst klemt. Als wij elkaar kruisen valt de sluier voor haar gezicht open. Ik kijk in het gelaat van een mooie Javaanse, met prachtige ogen, die plotseling in herkenning opensperren. Ik ben te verbluft om te reageren. Vanaf de eerste verdieping zie ik hoe zij zich beneden naar de uitgang spoedt. Maar plotseling staat zij stil, draait zich om en kijkt naar boven. Ze glimlacht, en brengt dan een zwijgende vinger voor haar mond. Ik steek mijn hand op in een wuifgebaar, maar dan heeft zij zich al omgedraaid en verdwijnt ze door de draaideur.

In Tomohon word ik hartelijk verwelkomd in het ziekenhuis en bij de zusters. ‘s Avonds slenter ik door de tuin naar mijn VIPhuisje.

Langs het pad zie ik een witte steen. “In herinnering aan Sr. Angel.” Ik sta stil en overdenk wat mij is overkomen, aarzel, en besluit dan vooral te zwijgen.

Ik pluk een orchidee. Voor een gevallen engel? Voor een weggevlogen engel? Glimlachend leg ik hem op het monumentje. Het is de bloedrode, de Passionata.

 

Lees hier de rest van de top drie.

 

Martin Klomp is geboren in Eindhoven in 1946. Hij wilde na de HBS schrijver worden of journalist, maar wist niet hoe. Koos toen voor een studie medicijnen, die hij tenslotte, ondanks veel culturele activiteiten, voltooide. Daarna was hij werkzaam als huisarts, sociaal geneeskundige, directeur van GGDen en ziekenhuizen. Daarna is hij vroeger gestopt met werken om betekenisvolle en spannende dingen te doen, als projectleider en vrijwilliger in Tanzania, India en Indonesië en Oostbloklanden. Toen ontwikkelde een passie voor schrijven tijdens de lange eenzame tropennachten. Daar begon hij met reisverhalen, maar schrijft ook fictie, liefst met humor.