Een klein triljoen kwakende pinken

Jens Meijen  - 27 augustus 2021

Voor onze rubriek Raad van Advies vragen we schrijvers die net een boek uit hebben om een tip die voortkomt uit dat boek. Dat kan een ander kunstwerk zijn dat inspiratie gaf tijdens het schrijven, maar bijvoorbeeld ook een levensles van het hoofdpersonage. Op die manier bieden we je een tip in een tip! Want naast de genoemde tips word je ook geattendeerd op het nieuwe boek van de schrijver in kwestie. Het is nu de beurt aan Jens Meijen, die bij zijn roman De lichtjaren over een klein triljoen kwakende pinken schreef. Ook benieuwd naar de andere bijdragers aan Raad van Advies? Klik vooral even door.

 

Raad van Advies | Een klein triljoen kwakende pinken

Er staat een aquarium op de keukentafel. In het midden van het aquarium, naast een plastic schatkistje dat om de minuut een paar belletjes loslaat, zit een heremietkreeft. Zijn schelp glimt in het blauwwitte aquariumlicht. We houden de gordijnen dicht om de warmte buiten te houden – op straat, hier in de stad, moet het overdag minstens veertig graden zijn. Straks, wanneer de nacht valt en de stad de hitte uitademt, gaan we naar buiten. Misschien naar het park, om te gaan zitten onder de uitgedroogde acacia, of misschien naar de post, om te zien wie ons deze heremietkreeft gestuurd heeft.
Door ons schemerbestaan is de tijd verstoven tot een soort mist. Liefst van al zouden we de hele dag slapen, maar overdag moeten we werken – de meesten werken intussen van thuis uit. ’s Nachts gooien we alle ramen open voor de verkoeling, maar dan waait er zand naar binnen van op de droge vlaktes rond de stad. We worden altijd wakker met een laagje fijn zand over onze dekens. We gaan vaak aan het woonkamerraam van ons appartement zitten, alsof het een poort is naar een andere wereld, waar we praten over Irina’s kersverse zwangerschap, hoe oneerlijk het is – zij wel, wij niet. Drones zweven soms op ooghoogte voorbij, kijken met een rood oog naar binnen, en zoemen dan weer verder. Op een avond keken we een filmpje over lichtjaren op je gsm. Het schelle geluid van je telefoonspeaker klonk uit het raam, viel naar beneden, werd waarschijnlijk gehoord door toevallige passanten, ook nachtwezens.
‘Een lichtjaar is een lengtemaat,’ zei de bebrilde jongen in de video, ‘voor de afstand die het licht in een jaar aflegt – een afstand die zo immens is dat het voor een mens oneindig lijkt, zowel in de fysieke afstand waar de term voor staat als in de tijd die nodig is om de afstand af te leggen. Op die manier kan je lichtjaren zien als de versmelting van tijd en ruimte.’ De jongen in de video heeft miljoenen abonnees.
Als klein kind zei iemand me eens dat de breedte van je pink ongeveer één centimeter is. Sindsdien mat ik alles in pinkbreedtes, als een soort middeleeuwse landmeter. De kikkers in de vijver, toen nog tot de rand gevuld, waren gemiddeld zeven centimeter lang, bijvoorbeeld, en een dode vlieg driekwart pinkbreedte. Ik nam mijn rekenmachine – je keek op van de video, naar het licht van mijn telefoon – en berekende dat een lichtjaar 946073047258080000 pinkbreedtes lang is. Dat is 946 biljoen of net geen triljoen pinkbreedtes (of 135 biljoen kikkers).
De video ging verder: ‘Op die manier staan lichtjaren voor mij symbool voor een onbereikbare plaats, van een wereld zo ver weg in tijd en ruimte dat onze hersenen nog eerder spontaan in brand zouden vliegen vooraleer ze zich zo’n afstand konden verbeelden. Een lichtjaar is dus een binnenweg naar de limieten van onze verbeelding. Tegelijk komen er ook heel wat andere dingen voort uit die verbeelding, zoals bijvoorbeeld hoop, of toch mijn persoonlijke definitie daarvan: het vermogen om je een wenselijke toekomst voor te stellen.’
Alle mogelijke scenario’s over de toekomst ontspruiten aan dezelfde verbeelding die je kikkerhanden geeft en een klein triljoen kinderpinken naast elkaar op een rijtje zet. Ik keek de heremietkreeft aan. Hij leek terug te kijken, al kan je daar nooit helemaal zeker van zijn. Je sloot de video en klaagde dat het te langdradig werd. Je keek uit het raam. Een stilte. Er was geen wind, dus er blies geen zand naar binnen. De mens is een feilbaar wezen, een complex woud van gedachten en gebreken. We zijn jaloers, oneerlijk, vaak ongelukkig, maar meer dan dat ook een empathisch, zorgzaam, hoopvol dier. We kunnen niet alles weten, we kunnen ons niet alles voorstellen. Een paar sterren waren flauwtjes zichtbaar boven het appartementsgebouw tegenover het onze, waar iemand net het raam opende, ons even aankeek, maar daarna weer verdween.

* * *

Het schrijven van een eerste boek brengt, denk ik, altijd vragen met zich mee. Twijfels, misschien. Is het wreed om personages op een haast onmogelijke zoektocht sturen, zoals in Het Proces van Kafka (gratis en voor niets: een leestip!)? Is het evenzeer onmenselijk om ze te laten communiceren met versies van zichzelf die wél kinderen kunnen krijgen, en ze zo vreselijk dicht bij een voor hen betere versie van zichzelf te laten komen? Is het gruwelijk om ze te dwingen te leven in de wereld die ik voor hen gemaakt heb, een wereld geïnspireerd op de films ‘Blade Runner’, ’12 Monkeys’, en ‘La Jetée’ (verborgen kijktips!)?
Of is het net hoopvol, gul zelfs, om ze te laten fantaseren over werelden waarin alles anders is, waar de bomen ondersteboven staan en niet heen en weer wiegen maar omhoog en omlaag uit de grond schuiven, of waar je kikkers aan je handen hebt in plaats van vingers, en je de kwakende pinken aan de rand van de vijver probeert te meten met je handkikkers? Niet dat dat gebeurt in mijn boek, maar toch.
Er bestaat ook een universum waarin we het wél halen, waarin we de klimaatverandering ongedaan maken met hypermoderne technologie en waarin we eindelijk wat empathie en tolerantie voor elkaar kunnen opbrengen. Ik weet nog niet of dat deze wereld is, de wereld waarin ik dit schrijf en jij dit leest. Misschien is er zelfs een wereld waarin – ik zeg maar iets – corona nooit bestaan heeft, waarin we gewoon elke dag naar buiten stormen, elkaar omhelzen alsof er nooit iets gebeurd is. Misschien is dat wel wat hoop is: het geloof dat we leven in die ene wereld waarin alles goed komt.

 

Middenin een broeierige hittegolf ontvangen twee jonge dertigers met de post een heremietkreeft. Kort daarvoor kondigde een vriendin aan dat ze in verwachting is, wat bij de twee oud verdriet naar boven haalt. Ze leven in een beklemmende wereld waar de rijken naar het koelere Noorden zijn getrokken en drones de openbare orde bewaken. Ondanks de zinderende hitte maken ze fietstochten met hun vrienden, houden ze feestjes waar de drank rijkelijk vloeit, en filosoferen ze over hoe alles anders had kunnen zijn, over tijdreizen, beleggen, het koloniseren van andere planeten. De zoektocht naar de afzender van de kreeft voert hen intussen naar duistere kelders, zelfhulpgroepen op het internet, virtuele realiteiten en uitgedroogde bossen. In De lichtjaren vraagt Jens Meijen zich af welke verantwoordelijkheid we dragen voor andere levensvormen op onze aarde en wat het is om ergens thuis te zijn.

De roman De lichtjaren verscheen op 12 augustus 2021 bij De Bezige Bij en is zowel daar als (online) bij je lokale boekhandel verkrijgbaar.

Klik door voor meer Raad van Advies.

Jens Meijen is schrijver, letterkundige, en politicoloog. Hij doet onderzoek naar nationalisme en populisme aan de KU Leuven. Daarnaast is hij journalist en recensent bij Humo en kernredacteur van literair tijdschrift DW B. Hij publiceerde eerder in Revisor, #Viralen, deFusie, Hard//hoofd, Deus Ex Machina en Het Liegend Konijn. Met zijn debuutbundel Xenomorf (2019) won hij de C. Buddingh’-prijs. Zijn debuutroman De lichtjaren verscheen in de zomer van 2021.